Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27 september 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BT2869
werknemer/X Internationaal Transportbedrijf Eindhoven BV
Werknemer (53 jaar) heeft de Engelse nationaliteit en woont in Frankrijk. Hij is op 25 januari 2002 in dienst getreden van werkgever in de functie van internationaal vrachtwagenchauffeur. Op maandag 25 juni 2007 heeft werknemer, die zich voor het werk in Frankrijk op weg naar Spanje bevond, zijn direct leidinggevende en de manager personeelszaken gebeld en hun meegedeeld dat zijn echtgenote die dag met een gecompliceerde beenbreuk in het ziekenhuis was opgenomen. Met medeweten van werkgever is werknemer die dag naar zijn vrouw gegaan. Werknemer heeft vervolgens gevraagd vakantieverlof of zorgverlof op te mogen nemen. Dit heeft de werkgever geweigerd. Tijdens een daaropvolgend overleg met de werkgever is werknemer een vaststellingsovereenkomst in de Nederlandse taal overhandigd. Werknemer heeft deze overeenkomst geweigerd te tekenen, tenzij werkgever een Engelse vertaling overlegde. Werkgever heeft dit geweigerd. Daarop is werknemer weggelopen onder inlevering van zijn spullen. De werkgever stelt zich op het standpunt dat werknemer op staande voet ontslag heeft genomen. Werknemer betwist dit en stelt zich op het standpunt dat werkgever de arbeidsovereenkomst – kennelijk – heeft opgezegd en roept de vernietigbaarheid van dit ontslag in. Werkgever heeft vervolgens in december 2007 de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 maart 2008. In de onderhavige zaak staat vooral de vraag centraal of werknemer een beroep kan doen op het BBA.
Het hof oordeelt als volgt. Anders dan de werkgever meent, kan – ook al slaagt werkgever in het bewijs dat werknemer ontslag heeft genomen – werkgever werknemer niet aan diens ontslagname houden. De werknemer kan in de omstandigheden niet gehouden worden aan de ontslagname.
Met betrekking tot de nadien plaatsgevonden opzegging(en) dient het hof ambtshalve te onderzoeken of op grond van artikel 7 EVO nationale voorrangsregels, waaronder artikel 6 van het BBA, toegepast dienen te worden. Zulks moet worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de sociaal-economische verhoudingen in Nederland, in het bijzonder de belangen van de Nederlandse arbeidsmarkt, in voldoende mate geraakt worden bij de aan de orde zijnde arbeidsovereenkomst en het ontslag (HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 842). Onder meer is daarvoor van belang de vraag of de werknemer na ontslag zou terugvallen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Werknemer, die de Engelse nationaliteit heeft en sinds 1993 in Frankrijk woont (voordien in Engeland), is vanaf 1997 voor twee verschillende in Nederland gevestigde werkgevers, waaronder werkgever, werkzaam geweest. Gedurende de duur van de onderhavige arbeidsovereenkomst is werknemer in Frankrijk blijven wonen, waar ook zijn echtgenote woonde en thans nog woont. Zijn werkterrein lag in de verschillende landen van Europa. Werknemer heeft ter gelegenheid van het pleidooi meegedeeld na juni 2007 uitsluitend in Frankrijk te hebben gesolliciteerd. Werknemer is vanaf 28 juli 2008 bij een in Frankrijk gevestigde werkgever in dienst. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in dezen de sociaal-economische verhoudingen in Nederland, in het bijzonder de belangen van de Nederlandse arbeidsmarkt in onvoldoende mate zijn betrokken om artikel 6 van het BBA van toepassing te doen zijn. Met name de omstandigheden dat werknemer niet in Nederland woonde en zijn werkterrein niet in Nederland maar in Europa lag, zijn voor het hof doorslaggevend. Dat werkgever in Nederland is gevestigd, tussen partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst naar Nederlands recht, dat werknemer vanaf 1997 voor twee Nederlandse werkgevers, waaronder werkgever, werkzaam is geweest, hij zijn salaris vanuit Nederland ontving en hij onder het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel viel, maakt vorenstaand oordeel niet anders. De arbeidsovereenkomst is nu artikel 6 van het BBA niet van toepassing is dan ook rechtsgeldig opgezegd.