Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland, 30 januari 2012
ECLI:NL:RBUTR:2012:BV2253
Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Midden Nederland/werknemer
Vervolg tussenbeschikking. ROC en werkneemster hebben zich uitgelaten over de berekening van het wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering. Voor een goed begrip van de berekening van de vergoeding volgens aanbeveling 3.5 is het van belang om in het oog te houden dat het bij aanbeveling 3.5 gaat om de inkomensderving als gevolg van het ontslag. Juist dat uitgangspunt brengt met zich dat de vergoeding verminderd dient te worden met het bedrag dat werkneemster aan wachtgeld en bovenwettelijke uitkering daadwerkelijk zal ontvangen. Omdat werkneemster over de fictieve opzegtermijn geen wachtgeld en evenmin een bovenwettelijke uitkering ontvangt, is het totale bedrag aan wachtgeld en bovenwettelijke uitkering dat werkneemster tot haar pensioen ontvangt lager dan het bedrag zoals dat aanvankelijk door ROC berekend is.
De stelling van ROC dat ook in dit geval de fictieve opzegtermijn voor rekening van werkneemster dient te komen is onjuist. De bestendige jurisprudentie waarnaar ROC ter onderbouwing van de juistheid van haar standpunt verwijst, rust op de gedachte dat de werknemer door de toepassing van de fictieve opzegtermijn geen schade lijdt omdat door de latere ingangsdatum van de WW-uitkering de WW-uitkering niet vermindert maar in tijd verplaatst. Deze gedachte gaat echter bij de toepassing van aanbeveling 3.5 niet op omdat de einddatum van het uitkeringstraject vast ligt op de pensioendatum. Toepassing van de fictieve opzegtermijn heeft dus in dit geval wel degelijk een verlaging van het wachtgeld en de bovenwettelijke uitkering tot gevolg. De vergoeding wordt vastgesteld op € 120.000.
Voorts heeft ROC gesteld dat het systematisch onjuist is om bij toepassing van aanbeveling 3.5 een correctiefactor toe te passen. ROC’s stelling steunt op de kennelijke gedachte dat bij toepassing van aanbeveling 3.5 de schadevergoeding, ongeacht het verwijt dat aan de werkgever kan worden gemaakt, nooit meer kan zijn dan de inkomensderving tot de pensioengerechtigde leeftijd. Anders dan ROC betoogt, geldt het maximum van aanbeveling 3.5 niet absoluut en is afwijking mogelijk indien verwijtbaarheid, risicosfeer en de overige bijzondere omstandigheden als bedoeld in aanbeveling 3.4.4 billijkheidshalve aanleiding geven tot een andere vergoeding. In deze zaak is het de verwijtbaarheid die aanleiding geeft tot een hogere vergoeding.