Naar boven ↑

Rechtspraak

Mebin/ex-werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 februari 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV7614

Mebin/ex-werknemer

Artikel 7:613 BW ook van toepassing op ex-werknemer die zich op naleving arbeidsvoorwaarden beroept. Inwerkingtreding Zorgverzekeringswet is onvoorziene omstandigheid ex artikel 6:258 BW. Wijziging 60%-bijdrage in een inkomensafhankelijke bijdrage enkel voor de ex-werknemer en niet langer ook diens partner

Werknemer (78 jaar) is van 1 februari 1972 tot 1 mei 1995 in dienst van Mebin geweest. In 1995 heeft hij gebruikgemaakt van de vervroegde uittredingsregeling. Met ingang van 1 mei 1998 is hij gepensioneerd. Tijdens zijn dienstverband, evenals na afloop van het dienstverband, had werknemer, als een van de vijftien oorspronkelijke medewerkers van de VerkoopAssociatie Nederlands Cement, aanspraak op een bijdrage van Mebin van 60% van de premie van zijn totale ziektekostenverzekering (de standaardpremie, evenals de premie van de vrijwillige aanvullende verzekering), met inbegrip van de premie ten behoeve van zijn partner. Deze bijdrage is voor gepensioneerden opgenomen in artikel 6.3 van de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaardenregeling, het zogeheten ‘gele boekje’, welke regeling van toepassing was op het in dienst zijnde personeel dat niet viel onder de reikwijdte van de binnen Mebin van toepassing zijnde cao. Met ingang van 1 januari 2006 is Mebin, in verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per die datum, opgehouden om de regeling toe te passen. Zij heeft een afbouwregeling toegepast met instemming van de ondernemingsraad, welke erop neerkwam dat werknemer in 2006 een bedrag ontving dat gelijk was aan het in 2005 ontvangen bedrag, in 2007 een bedrag dat 2/3e bedroeg van het in 2005 ontvangen bedrag en in 2008 een bedrag gelijk aan 1/3e van het in 2005 ontvangen bedrag. Vanaf 2009 heeft Mebin geen bijdrage meer betaald. De afschaffing van de regeling heeft zonder overleg met werknemer plaatsgevonden. Werknemer heeft in eerste aanleg voortzetting van de 60%-regel gevorderd. Mebin beriep zich op artikel 7:613 jo. 7:611 jo. 6:248/258 BW. De kantonrechter heeft – bij gebreke van een eenzijdig wijzigingsbeding – de vordering van werknemer toegewezen. In hoger beroep stelt Mebin zich onder meer op het standpunt dat wel degelijk sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding.

Het hof oordeelt als volgt. Vastgesteld kan worden dat de betreffende regeling als neergelegd in de Algemene Arbeidsvoorwaarden tot stand is gekomen ruim vóór invoering van artikel 7:613 BW. Dit laatste artikel is ingevoerd bij Wet van 14 februari 1998 tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het (nieuw) Burgerlijk Wetboek (Stb. 1998, 107) en is in werking getreden op 4 maart 1998. Het betreffende artikel kent een onmiddellijke werking, zodat de betreffende bepaling in de Algemene Arbeidsvoorwaarden dient te worden uitgelegd met inachtneming van het betreffende artikel. Uit de bewoordingen van deze Algemene Arbeidsvoorwaarden kan worden opgemaakt dat dit reglement één geheel vormt met de arbeidsovereenkomst. Voorts kan worden vastgesteld dat blijkens de tekst mogelijke wijzigingen van het betreffende reglement voorzien zijn. Hoewel de tekst van de betreffende bepaling in het midden laat wie de bevoegdheid toekomt om een rechtspositieregeling vast te stellen en eventueel te wijzigen, neemt het hof aan dat Mebin op deze wijze zichzelf, zij het impliciet, die bevoegdheid heeft toegekend. Daarbij speelt tevens een rol dat naar voldoende aannemelijk is deze arbeidsvoorwaarden (destijds) eenzijdig door de werkgever zijn opgesteld, zodat het ook voor de hand ligt aan te nemen dat ook de bevoegdheid tot eenzijdige wijziging daarmee is gegeven. Dat (altijd) wijzigingen mogelijk zijn in onderling overleg doet daaraan uiteraard niet af. Werknemer heeft nog gesteld dat hij nimmer schriftelijk akkoord is gegaan met deze regeling. Aan die stelling komt in het licht van alle omstandigheden geen betekenis toe. Werknemer beroept zich voor zijn huidige aanspraken uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van dit reglement op zijn arbeidsovereenkomst (punt 2 inleidende dagvaarding: ‘maakt daar integraal deel van uit’) en het kan dan niet zo zijn dat wanneer een bepaling uit die reglementen hem minder goed past hij op die erkenning – ook niet gedeeltelijk – terug kan komen. Het hof neemt dus een (eenzijdige) wijzigingsbevoegdheid aan als bedoeld in artikel 7:613 BW. Die bevoegdheid neemt geen einde na afloop van de arbeidsovereenkomst nu immers de (ex-)werknemer in dit geval zijn aanspraken blijft ontlenen aan de destijds gesloten arbeidsovereenkomst. Ingeval van een dergelijke wijziging dient het te gaan om een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient te wijken. Mebin heeft zich daartoe beroepen op de ingrijpende stelselwijziging op het gebied van de ziektekosten met flankerend overheidsbeleid, het gelijkheidsbeginsel (ziekenfondsverzekerden), het volgen van de ENCI-CAO en de indirecte doorwerking daarvan in de relatie tussen Mebin en de gepensioneerden van Mebin, de instemming van de OR van Mebin, het draagvlak bij het overig personeel en de aanwezigheid van een afbouwregeling. Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van gepensioneerden geen reden tot stopzetting van de regeling, zodat het beroep op artikel 7:613 BW faalt.

De wijziging van het stelsel van zorgverzekeringen is wel aan te merken als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW. Niet gezegd kan worden dat deze onvoorziene omstandigheden voor rekening en risico dienen te komen van Mebin. Zij heeft daar geen enkele invloed op gehad en zij kon redelijkerwijs niet voorzien dat deze wetgeving met als gevolg een geheel andere vorm van financiering van ziektekosten – bij onverkorte handhaving van de eerder gemaakte afspraken – een substantiële verandering van haar verplichtingen als werkgever teweeg zou kunnen brengen. Een wijziging van de oorspronkelijk afspraken ligt dan ook in de rede. Die wijziging dient naar het oordeel van het hof zo veel mogelijk aan te sluiten bij de regeling zoals deze geldt voor de actieve werknemers. Daarmee ligt het voor de hand dat Mebin zorg gaat dragen voor een vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage over het pensioen dat aan werknemer toekomt, derhalve zonder het AOW-gedeelte (waarvoor door de wetgever beoogd is wel in enige tegemoetkoming te voorzien), maar wel met inachtneming van de leeftijd van werknemer en de daarmee samenhangende lagere inkomensafhankelijke bijdrage. Dat betekent voorts dat Mebin niet gehouden is de inkomensafhankelijke bijdrage voor de partner van werknemer te vergoeden, nu immers de inkomensafhankelijke bijdrage – gezien het wettelijk stelsel – ook niet vergoed wordt van de partners van de nog actieve werknemers van Mebin. Mebin behoeft ten slotte ook geen bijdrage meer te leveren in de vorm van een gedeeltelijke vergoeding van de door werknemer en/of zijn partner betaalde ziektekostenpremie. Deze premies dienen immers, ook volgens de Zorgverzekeringswet, in beginsel voor rekening te blijven van de individuele burger.