Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is sinds 1977 in dienst als installatiemonteur. Hij is op 21 maart 2012 op staande voet ontslagen wegens diefstal van goederen. Op dezelfde dag hebben partijen een beëindigingsovereenkomst getekend. Werknemer stelt dat er ten aanzien van de beëindigingsovereenkomst sprake is van dwaling of misbruik van omstandigheden. Daarnaast beroept hij zich op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet vanwege het ontbreken van een dringende reden.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor de instemming van de werknemer met een beëindigingsovereenkomst is een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist (HR 25 maart 1994, NJ 1994, 390). Voorshands is aannemelijk dat een dergelijke verklaring ontbreekt. Werknemer heeft gevraagd de overeenkomst de volgende ochtend te mogen tekenen, hetgeen werkgever heeft geweigerd. Werknemer heeft verklaard toen maar te hebben getekend met een valse handtekening. Dit had werkgever redelijkerwijs kunnen en moeten opmerken.
Ten aanzien van de dringende reden wordt geoordeeld dat geen sprake is van een subjectief dringende reden. Werkgever heeft werknemer namelijk aangeboden zijn werkzaamheden via een uitzendbureau voort te zetten. Voorts staat tussen partijen vast dat werkgever werknemer heeft aangeboden dat hij de bedrijfsbus van werkgever nog enige tijd mocht blijven gebruiken. Volgt toewijzing van de loonvordering en de vordering tot wedertewerkstelling.