Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 18 juli 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX5363
OR Mercedes Benz Customer Assistence Center Maastricht BV/Mercedes Benz Customer Assistence Center Maastricht BV
Tussen de ondernemingsraad (OR) van Mercedes Benz Customer Assistence Center Maastricht (MBCAC) en MBCAC bestaat een geschil over de uitleg van een compensatieregeling voor de gevolgen van een nieuwe werktijdenregeling. De OR vordert voor recht te verklaren dat met de ondernemer een overeenkomst is gesloten, waarbij met de wijziging van een regeling over arbeidstijden een inkomensgarantie is gegeven. De OR vordert subsidiair voor recht te verklaren dat MBCAC gehouden is instemming te vragen aan de OR voor toekomstige wijzigingen van de werktijdenregelingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de regeling in kwestie niet is aan te merken als het resultaat van een door MBCAC aan de OR verleende extra bevoegdheid om tot afspraken te komen over (onder meer) een regeling tot compensatie van de gevolgen van een nieuw werktijden- en roosterpatroon (zie AR 2012-0233). Van een conflict ex artikel 36 lid 2 jo. artikel 32 WOR is geen sprake. De OR kan de andere interpretatie die MBCAC geeft aan de compensatie van de gevolgen van de nieuwe werktijdenregelingen slechts aanvechten door een beroep te doen op artikel 27 lid 5 WOR. Voorts is geoordeeld dat over toekomstige wijzigingen die passen binnen het kader van de nieuwe arbeidstijdenregeling geen instemming gevraagd hoeft te worden.
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van de wetsgeschiedenis bij artikel 32 WOR kan ervan uit worden gegaan dat ook overeenkomsten tussen de onderneming en de ondernemingsraad, die (mede) betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden, kunnen worden aangemerkt als overeenkomsten in de zin van artikel 32 lid 2 WOR. Geschillen met betrekking tot de naleving van deze overeenkomsten kunnen in beginsel ex artikel 36 lid 2 WOR aan de kantonrechter worden voorgelegd. De OR heeft zich in dit geval derhalve terecht op het standpunt gesteld dat voor de toetsing en naleving van de overeenkomst de weg als bedoeld in artikel 36 lid 2 WOR bewandeld dient te worden. Daaraan doet niet af dat de overeenkomst beoogt flankerend te werken bij het nieuwe stelsel van regeling van de arbeidstijden, waarvoor ex artikel 27 lid 1 sub a WOR instemming vereist is, omdat een dergelijke overeenkomst niet op één lijn is te stellen met de regeling als zodanig.
Ten aanzien van de uitleg van de compensatieregeling valt in het door partijen overgelegde tekstmateriaal geen overtuigend aanknopingspunt te vinden voor de juistheid van de stelling van een van de partijen. Beide partijen hebben elkaar in de uitleg van de wezenlijke elementen van de overeenkomst niet goed begrepen, zodat de term misverstand alleszins op haar plaats is. Geoordeeld wordt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de door hen zo genoemde ‘New Shift Model Compensation’. De subsidiaire vordering ten aanzien van instemming voor toekomstige wijzigingen van de werktijdenregeling is onvoldoende concreet geformuleerd en wordt afgewezen.