Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Wessem Port Services Group B.V.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19 februari 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ1968

werknemer/Wessem Port Services Group B.V.

Bonus in casu geen vast beloningscomponent ondanks structurele toekenning over een periode van 10 jaar. Relatiebeding niet in strijd met artikel 6 Mededingingswet

Werknemer is op 1 oktober 1986 bij (de rechtsvoorgangster van) WPS in dienst getreden. Met ingang van 1 augustus 2000 is zijn functie directeur. In 2004 heeft werknemer een onderneming opgericht genaamd Logisch BVBA, waarvan hij directeur en eigenaar is. In datzelfde jaar hebben partijen besprekingen gevoerd over de arbeidsvoorwaarden van werknemer. Aanleiding daartoe was een verzoek van werknemer om op 63-jarige leeftijd met prepensioen te gaan. Op 1 maart 2008 hebben partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend. In de arbeidsovereenkomst is onder meer een bonusregeling opgenomen en een relatiebeding. Van werknemer werd verwacht dat hij zich zou gaan richten op de commerciële ontwikkeling van WPS en dat hij verantwoordelijk zou zijn voor de gedegen inwerking van een nieuw aan te trekken directeur. WPS is van mening dat werknemer daarin heeft gefaald; werknemer is van mening dat de directie van WPS een verkeerde keuze heeft gemaakt voor zijn beoogde opvolger. In januari 2010 heeft werknemer zich ziekgemeld. WPS heeft werknemer op non-actief gesteld. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is vervolgens ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 25.000. Thans vordert werknemer uitbetaling van de bonusregeling en nietigverklaring van zijn concurrentie- en relatiebeding.

Het hof oordeelt als volgt. Uit de bonusbepaling volgt dat deze ter discretie van de werkgever stond en mede tot doel had goed functioneren te belonen. Hoewel werknemer over de periode 1999 tot 2009 steeds een bonus heeft ontvangen, betekent dit niet dat hij recht heeft op deze bonus. Integendeel, in de brieven van 3 oktober 2001, 30 juni 2002, 4 juli 2003, 5 mei 2004, 31 december 2005 en 20 november 2006 (productie 10 bij conclusie van repliek), waarmee de bonussen zijn toegekend, wordt telkens vermeld dat bij de verstrekking van de bonus in aanmerking is genomen dat goede resultaten zijn geboekt en dat de bonusuitkering een eenmalige blijk van waardering is die géén periodiek karakter heeft. Daar komt bij dat werknemer ook een vaste bonus ontving, hetgeen te meer benadrukt dat deze bonusregeling geen vast karakter heeft.

Wat het relatiebeding betreft, wordt als volgt overwogen. Het hof is met werknemer van oordeel dat een beding als het onderhavige een ‘overeenkomst tussen ondernemingen’ kan betreffen als bedoeld in artikel 6 lid 1 Mededingingswet, indien de voormalige werknemer zich als zelfstandig ondernemer op de markt is gaan bewegen en het beding betrekking heeft op de periode na het einde van het dienstverband. Daarvan is in dit geval sprake. Voor toepasselijkheid van artikel 6 Mededingingswet is onder meer vereist dat het relatiebeding een merkbaar effect heeft op de concurrentie, met andere woorden, het relatiebeding moet een verstorend effect hebben op de markt. Daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het relatiebeding moet worden bezien in de context van de relatie tussen partijen. WPS heeft aangevoerd dat het doel van het relatiebeding is dat zij haar goodwill wil beschermen en wegkaping van het klantenbestand wil voorkomen. Het hof begrijpt dat WPS heeft bedoeld te stellen dat het relatiebeding bijzonder belangrijk voor haar was vanwege de positie van werknemer als directeur van WPS. WPS heeft immers het volgende aangevoerd. Na de ziekmelding van werknemer heeft WPS eerst een interim-directeur en vervolgens een nieuwe directeur moeten inwerken, die tijd nodig had om een band op te bouwen met de relaties van WPS en die relaties te bestendigen, terwijl werknemer die band reeds had. Hieruit volgt dat WPS er naar het oordeel van het hof belang bij heeft om te voorkomen dat werknemer gebruik maakt van een oneerlijk concurrentievoordeel in die zin dat hij reeds een band heeft met de relaties van WPS en dat werknemer op de hoogte is van de afspraken die WPS met die relaties heeft. Verder heeft WPS gesteld dat zij in een verticale relatie staat tot werknemer, dat wil zeggen dat zij zich bezighoudt met havengebonden activiteiten met betrekking tot droge bulkgoederen en dat werknemer als tussenpersoon opdrachten zoekt voor vervoerders zoals WPS. Volgens WPS verricht werknemer met zijn onderneming volgens diens statuten veel meer en andere activiteiten dan logistieke dienstverlening. Het hof begrijpt dat WPS daarmee heeft bedoeld te stellen dat het relatiebeding niet disproportioneel is en geen merkbaar effect heeft op de concurrentie. De reactie van werknemer dat het duidelijk is dat partijen elkaars concurrenten zijn, kan het hof zonder toelichting, die ontbreekt, niet volgen. Het relatiebeding dient dus een legitiem doel en het hof acht het beding als zodanig niet disproportioneel. Bovendien heeft werknemer niet gemotiveerd gereageerd op het nadrukkelijk toegelichte standpunt van WPS dat een eventueel artikel 6 lid 1-verbod op grond van artikel 7 lid 1 Mededingingswet niet geldt.