Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 20 mei 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:1403
X Brandstoffen B.V., h.o.d.n. ‘Total X Noord’/werknemer
(Eindarrest van ECLI:NL:GHSHE:2013:1494 en ECLI:NL:GHSHE:2013:3735.) Werknemer is als shopmedewerker bij Total in dienst getreden met ingang van 9 mei 2008 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Nadien is deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voortgezet voor de duur van twaalf maanden. Partijen zijn het erover eens dat zij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met ingang van een eerdere datum dan de overeengekomen datum hebben beëindigd. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de collectieve arbeidsovereenkomst tankstation, ook genoemd CAO BETA. Op grond van deze cao komt werknemer een aantal toeslagen toe op zijn basisloon. Werknemer heeft van Total betaling gevorderd van achterstallig loon en toeslagen. Total heeft als verweer gevoerd dat in de door partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst een beding van finale kwijting staat opgenomen. Werknemer betwist dat hij de litigieuze vaststellingsovereenkomst met finale kwijting heeft getekend. Het hof heeft bij tussenarrest Total opgedragen te bewijzen dat de handtekeningen van werknemer authentiek zijn.
Het hof oordeelt als volgt. Uit het deskundigenrapport volgt dat de handtekeningen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig zijn van werknemer. Tot slot heeft werknemer nog aangevoerd dat, indien ervan uitgegaan wordt dat hij zijn handtekening heeft geplaatst op de akte van 18 oktober 2009, Total hem toen niet heeft geïnformeerd over de betekenis van finale kwijting. Ook heeft werknemer nog aangevoerd dat hij kon en mocht veronderstellen dat de akte van 18 oktober 2009 uitsluitend voor wat betreft de einddatum zou afwijken van de akte van 1 oktober 2009. Het hof ziet deze stelling als volgt, dat Total een zorgplicht had om zich ervan te vergewissen dat werknemer ondubbelzinnig bekend was met de inhoud van de beëindigingsovereenkomst. Werknemer heeft kennelijk het oog op de lijn in de rechtspraak dat een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring is vereist voor het aannemen van een instemming van de werknemer met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst (vgl. o.m. HR 25 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1310 en HR 19 april 1996, ECLI:NL:HR:1996: ZC2041). De achtergrond van deze eisen die aan een instemming van een werknemer met de beëindiging van een arbeidsovereenkomst gesteld worden, is dat een vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor een werknemer ernstige gevolgen kan hebben, onder meer met betrekking tot het verlies van rechten op een werkloosheidsuitkering. Dat betekent niet zonder meer dat, indien de werkgever zich ervan heeft vergewist dat de werknemer daadwerkelijk wil instemmen met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, de werkgever zich er zich ook van dient te vergewissen dat de werknemer ondubbelzinnig instemt met alle bijkomende voorwaarden waaronder zo’n beëindigingsovereenkomst wordt aangegaan. Als onbetwist staat vast dat werknemer destijds werd bijgestaan door een advocaat. Mede om die reden mocht Total erop vertrouwen dat het werknemer duidelijk zou zijn wat onder finale kwijting wordt verstaan zodat op haar geen bijzondere informatie- of mededelingsplicht dienaangaande rustte. In ieder geval heeft het hof bij gebreke van voldoende duidelijke op dit onderwerp betrekking hebbende stellingen van werknemer, geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de vraag wat werknemer al dan niet heeft kunnen en mogen verstaan onder de betreffende clausule.