Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 19 augustus 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:2809
werkgever/werknemer
Werknemer is in 1999 in dienst getreden van werkgever als chauffeur. Vanaf 9 februari 2009 heeft werknemer geen werkzaamheden meer verricht. Op 11 maart 2009 is hij op staande voet ontslagen wegens werkweigering. Thans vordert werknemer betaling van niet-genoten vakantieuren en niet-uitbetaalde vakantietoeslag conform de cao (totaal: € 4.437,96). Werkgever betwist de omvang van de opgenstaande vakantiedagen en stelt zich op het standpunt dat deze uren zijn verrekend met de uren dat werknemer weigerde te werken (9 februari tot 11 maart). Daarnaast heeft werkgever bij de eindafrekening € 1.200 ingehouden wegens niet-geretourneerde eigendommen van werkgever. De kantonrechter heeft de vordering tot uitbetaling van vakantiedagen afgewezen wegens ongeoorloofde werkweigering. De inhouding van een geldbedrag op het loon van werkgever wegens niet retourneren van bedrijfseigendommen heeft de kantonrechter onrechtmatig geoordeeld. Tegen dit laatste onderdeel keert werkgever zich in hoger beroep. Werknemer keert zich tegen de afwijzing van de vakantieverlofuren.
Het hof oordeelt als volgt. Nu het een verrekening bij het einde van de arbeidsovereenkomst betreft, is artikel 7:632 BW niet van toepassing. Of en in hoeverre verrekening bij of na het einde van de arbeidsovereenkomst mogelijk is, wordt dan ook uitsluitend bepaald door de bepalingen van titel 12 van Boek 6 BW (art. 6:127 BW). Op grond van artikel 6:127 lid 2 BW heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Nakoming van de vordering is onder meer niet afdwingbaar indien de wederpartij een opschortingsrecht heeft (art. 6:52 BW e.v.). In casu heeft werknemer naar voren gebracht dat hij terugbezorging van de bedrijfseigendommen heeft aangehouden, in afwachting van de uitbetaling van de vakantietoeslag en verlofuren, die ondanks herhaalde sommaties waarop niet werd gereageerd, uitbleef. Nu werkgever (zie hierna) nalatig was hetgeen zij werknemer uit hoofde van de arbeidsovereenkomst verschuldigd was (volledig) te voldoen, kwam werknemer naar het oordeel van het hof inderdaad een opschortingsrecht met betrekking tot de teruggave van de bedrijfseigendommen toe. Aldus was werkgever niet bevoegd tot verrekening van hetgeen zij aan werknemer verschuldigd was met vervangende schadevergoeding ter zake van de bedrijfseigendommen van werkgever, nog daargelaten de vraag of werkgever wel recht heeft op vervangende schadevergoeding.
Tussen partijen is in geschil of werkgever de uren die werknemer niet heeft gewerkt in de periode van 10 februari 2009 tot datum ontslag heeft mogen aanmerken als verlofuren. Duidelijk is dat partijen hierover geen overeenstemming hadden of hebben. Werkgever heeft dus eenzijdig besloten de door werknemer niet-gewerkte uren aan te merken als verlofuren. Naar het oordeel van het hof mocht werkgever dit niet. Een andersluidend oordeel zou de regeling omtrent vakantie op onaanvaardbare wijze doorkruisen. Op grond van artikel 7:638 BW heeft te gelden dat de werkgever de vakantie vaststelt overeenkomstig de wens van de werknemer, tenzij zich daartegen gewichtige redenen verzetten, waarbij de beslistermijn is gesteld op twee weken met dien verstande dat bij uitblijven van een beslissing de vakantie wordt geacht overeenkomstig de wensen van de werknemer te zijn vastgesteld. Het is derhalve niet aan de werkgever om eenzijdig te besluiten wanneer de werknemer vakantie heeft. Dat, werknemer, naar werkgever stelt, ongeoorloofd afwezig was, maakt dat niet anders. Werknemer beroept zich derhalve met succes op het bepaalde in artikel 7:641 BW.