Naar boven ↑

Rechtspraak

BrandM B.V./X
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 14 juli 2015
ECLI:NL:GHARL:2015:5268

BrandM B.V./X

Statutair bestuurder is werkzaam op basis van arbeidsovereenkomst, ondanks feit dat deze niet op schrift is gesteld. Ontslag op staande voet, kennelijk onredelijk ontslag, eenzijdige salarisvermindering en vordering tot uitbetaling vakantiegeld.

X is sinds 2004 statutair bestuurder van BrandM. Na zijn ontslag heeft X BrandM in rechte betrokken en een aantal vorderingen ingesteld die zijn gebaseerd op de stelling dat sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen hem en BrandM. Het gaat om een vordering tot betaling van loon/vakantietoeslag over 2008, een vordering tot betaling van achterstallig salaris, die is gebaseerd op de stelling dat BrandM ten onrechte in november 2009 eenzijdig heeft besloten het salaris van X te verlagen, voorts om een vordering tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:680 BW, die is gebaseerd op de stelling dat BrandM X ten onrechte op staande voet heeft ontslagen, alsmede om een vordering gebaseerd op de stelling dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft de loonvordering en de gefixeerde schadevergoeding toegewezen. In hoger beroep verweert BrandM zich onder meer tegen het oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Het hof oordeelt als volgt. Voor 2008 hield X via zijn holdingvennootschap de helft van de aandelen in BrandM en ontving hij via een managementovereenkomst een vergoeding van BrandM. Hoewel partijen geen arbeidsovereenkomst op schrift hebben gesteld, hebben zij hun relatie, in ieder geval vanaf januari 2008, wel op die wijze vorm gegeven. Vanaf januari 2008 heeft X immers maandelijks salaris ontvangen en in de maand mei een bedrag ter zake van vakantietoeslag, alsmede maandelijkse loonstroken en jaarlijks een jaaropgave. Toen in de AVA van 2009 is besloten het salaris van X terug te brengen, heeft hij daartegen onder verwijzing naar de werknemersrelatie geprotesteerd. Dat ook BrandM van mening was dat sprake was van een arbeidsrelatie, blijkt voorts uit de notulen van de AVA van 18 juli 2011. Ten aanzien van het ontslag op staande voet wordt het volgende overwogen. Het contract tussen Atkins en BrandM zou van rechtswege eindigen. Onder die omstandigheden stond het X in beginsel vrij zich met Atkins te verstaan over een overstap. BrandM heeft weliswaar aangevoerd dat Atkins heeft besloten de overeenkomst niet te verlengen juist omdat X overstapte, maar die stelling is vooral hypothetisch. Het hof verenigt zich derhalve met het oordeel van de kantonrechter dat de kwestie Atkins geen ontslag op staande voet rechtvaardigt. Reeds om die reden kan het ontslag niet in stand blijven. Het standpunt van BrandM dat werknemer in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen als goed werknemer en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens BrandM en uit dien hoofde aansprakelijk is, wordt niet gevolgd.

De salarisverlaging kan de Stoof/Mammoet-toets niet doorstaan. Het voorstel houdt immers een salarisverlaging van 30% in, terwijl X, naar BrandM wist, hoge hypotheeklasten en twee studerende kinderen had. De termijn waarop de salarisverlaging inging (met ingang van 1 januari 2010) was zeer kort, zodat X geen gelegenheid kreeg zijn uitgavenpatroon aan zijn verlaagde inkomen aan te passen, voor zover al mogelijk. Er was geen sprake van een overgangsregeling. De door werknemer gevorderde schadevergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag wordt afgewezen. Er doet zich niet de situatie voor dat de gevolgen van het ontslag voor X te ernstig zijn in vergelijking met het belang van BrandM bij de opzegging. Tot slot wordt het door werknemer gevorderde vakantiegeld over 2008 (€ 7.113) toegewezen. Het beroep van BrandM op verjaring wordt verworpen. De verjaring is gaan lopen in juni 2009, vóór het inwerkingtreden van de wijziging van artikel 20 WMM. Op 1 augustus 2010 was de verjaringstermijn van twee jaar nog niet verstreken. Vanaf 1 augustus 2010 gold ook voor deze vordering de verjaringstermijn van vijf jaar. Dat wil zeggen dat de verjaringstermijn nog niet was verstreken op 10 januari 2012, de datum waarop de inleidende dagvaarding is uitgebracht.