Naar boven ↑

Rechtspraak

Vérian Care & Clean B.V./FNV en 59 werknemers
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 26 april 2016
ECLI:NL:GHARL:2016:3323

Vérian Care & Clean B.V./FNV en 59 werknemers

Loonoffer in de thuiszorg van 18-30% in strijd met de CAO VVT en kan niet eenzijdig worden afgedwongen. Handhaving cao-norm niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Vérian sluit in het kader van de exploitatie van haar onderneming overeenkomsten met gemeenten na aanbestedingstrajecten, omdat het de gemeenten zijn die sinds 2007 in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verantwoordelijk zijn gemaakt voor hulp bij het huishouden van hun burgers. Bij het inkopen van thuiszorg wordt door gemeenten een indeling gemaakt in twee categorieën hulp: HH1 en HH2. Het verloop van de door Vérian verkochte indicaties aan de met haar contracterende gemeenten per 4-wekelijkse periode is tussen periode 7 van 2013 en periode 3 van 2015 als volgt geweest: HH1 van 81.031 naar 65.067 uur per periode, HH2 van 29.272 naar 17.205 uur per periode. Het aantal HH2 indicatie-uren is nadien nog verder gedaald tot 15.308 in periode 11 van 2015, terwijl het aantal HH1-indicatie-uren is gedaald tot 54.460 in periode 11 van 2015. In november 2014 kondigt Vérian aan dat vanaf 2015 er alleen nog maar werk in de functie Basishulp Huishoudelijke Verzorging met bijpassend salaris is. FNV heeft in eerste aanleg - kort samengevat - gevorderd Vérian te verbieden de functies van haar werknemers eenzijdig te wijzigen en (op straffe van een dwangsom) hun lonen eenzijdig te verlagen.

Het hof oordeelt als volgt. Kernpunt van het geschil is de vraag of Vérian aan de werknemers de functie van Basishulp Huishoudelijke Verzorging en het daarbij behorende salaris, gebaseerd op FWG 10, heeft mogen aanbieden en of de werknemers dit aanbod in redelijkheid hadden moeten aanvaarden. Het hof stelt voorop dat naar zijn oordeel voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat Vérian in de afgelopen jaren is geconfronteerd met grote verliezen en dat zij genoodzaakt was (en is) om maatregelen te nemen om te voorkomen dat zij in staat van faillissement wordt verklaard. Daarnaast is naar het voorlopig oordeel van het hof ook voldoende aannemelijk geworden dat met name het aantal HH2-indicaties in de laatste jaren aanzienlijk is teruggelopen. Dat de HH2-indicaties zijn teruggelopen, betekent evenwel niet dat gemeenten deze in het geheel niet meer bij Vérian inkopen. Zoals de kantonrechter in rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis (tegen welke rechtsoverweging geen grieven zijn opgeworpen) heeft vastgesteld, heeft Vérian deze werkzaamheden niet afgestoten. Zij heeft evenmin een strikte scheiding aangebracht tussen het hoofdzakelijk huishoudelijke werk (HH1-indicaties) passend in de functiebeschrijving van Basishulp Huishoudelijke Verzorging en de ‘overige werkzaamheden’ die worden vermeld in de functiebeschrijvingen van de Thuishulp A en de Verzorgingshulp B. De HH1- en HH2-indicaties worden integendeel naast en door elkaar uitgevoerd door alle medewerkers en dus kan ieder van de werknemers te maken krijgen met een cliënt voor wie een HH2-indicatie geldt. Deze werkzaamheden, zo is door Vérian niet bestreden, passen wel binnen de functieomschrijving van Thuishulp A en Verzorgingshulp B, maar niet binnen de functieomschrijving van Basishulp Huishoudelijke Verzorging. Een aanwijzing hiervoor is ook het feit dat in het voorstel van Vérian de werknemer die werkzaamheden verricht bij een cliënt met een HH2-indicatie, voor die werkzaamheden een toeslag van € 1 per uur ontvangt. Anders dan Vérian betoogt, is dan ook niet aannemelijk geworden dat het werk van Thuishulp A en Verzorgingshulp B (in het geheel) niet meer voorhanden is. Iedere medewerker van Vérian, ingedeeld in de functie van Thuishulp A of Verzorgingshulp B, dient - indien nodig - werkzaamheden te verrichten die (uitsluitend) passen in de functie, waarin zij thans zijn ingedeeld. Het inschalen van deze medewerkers in de functie Basishulp Huishoudelijke Verzorging, terwijl zij meer en zwaardere taken uitoefenen dan in de omschrijving voor deze functie wordt vermeld (het hof verwijst hierbij ook naar de onder 3.20 aangehaalde passage in de brief van Vérian van 19 maart 2015), is dan ook in strijd met de bepalingen met betrekking tot functie-indeling, zoals die in hoofdstuk 3 van de cao zijn opgenomen en, op grond van het bepaalde in artikel 12 van de Wet CAO, nietig.

Gebleken is dat het gevraagde loonoffer 18 tot 30% betreft. Door een aantal van de bij die gelegenheid aanwezige werknemers is opgemerkt dat zij bij een dergelijke teruggang in inkomen in grote (financiële) problemen zullen komen. Door FNV c.s. is verder nog aangegeven dat, als zou blijken dat het voorgestelde loonoffer toch onvoldoende zou zijn om gedwongen ontslagen te voorkomen, de werknemers, als zij het voorstel zouden aanvaarden, in dat geval ook een aanzienlijk lagere WW-uitkering zullen ontvangen. Vérian voert wel aan dat de werknemers op dit punt geen risico lopen - de maatregel is immers juist bedoeld om werkgelegenheid te behouden - maar nadere stukken die dit onderbouwen, heeft Vérian niet overgelegd. Ook het hof is dan ook van oordeel dat het beroep van FNV c.s. op nakoming door Vérian van de bepalingen van de cao naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.