Naar boven ↑

Rechtspraak

Q-Park Beheer B.V./werknemer
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 26 juli 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:3088

Q-Park Beheer B.V./werknemer

Op vakantie zonder toestemming van werkgever en bedrijfsarts van een arbeidsongeschikte werknemer levert geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet, wél een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW.

Werknemer (geboren 1982) is op 12 november 2007 in dienst getreden bij Q-Park als Parking Host. In september 2014 meldt werknemer zich ziek. Het re-integratietraject verloopt moeizaam, omdat werknemer herhaaldelijk afspraken niet nakomt/niet verschijnt op het spreekuur van de arboarts. Als werknemer bezig is met zijn werkhervatting, vraagt hij vakantieverlof aan om enkele weken naar New York te gaan. De bedrijfsarts adviseert negatief op dit voornemen, waarna Q-Park de toestemming onthoudt. Werknemer gaat uiteindelijk toch met vakantieverlof. Q-Park ontslaat werknemer op staande voet. Werknemer heeft vervolgens met succes een vernietigingsverzoek ingediend bij de kantonrechter. De kantonrechter overwoog  dat hoewel werknemer verwijtbaar heeft gehandeld door tegen het advies van de arboarts in met zijn gezin naar New York te reizen, dit niet kan worden aangemerkt als een dringende reden voor opzegging door Q-Park. Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van de Q-Park werd afgewezen. Q-Park keert van deze beschikking in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. In het geval van werknemer moet worden vastgesteld dat hij al langere tijd kampte met problemen van psychische aard en dat hij na zijn melding van arbeidsongeschiktheid op 4 september 2014 eerst op 24 juni 2015 met een opbouw van twee uur per week zijn werkzaamheden gedeeltelijk heeft hervat. Q-Park verwijt werknemer in wezen dat hij ondanks de weigering van de toestemming daartoe voor tien dagen naar New York is vertrokken en daarbij niet op de afgesproken werktijden is verschenen. Q-Park heeft zich bij haar beslissing om deze vakantie te weigeren kennelijk vooral laten leiden door het oordeel van de arboarts, die getuige de overgelegde correspondentie niet zozeer problemen had met een eventuele vakantie van werknemer gedurende die periode, maar de door werknemer gekozen bestemming onwenselijk achtte met het oog op de aard van zijn arbeidsongeschiktheid en de eventuele gevolgen die dat had voor het verdere verloop van diens re-integratieproces. Het is terecht dat een werkgever, die immers gehouden is om het loon tijdens ziekte door te betalen, zeer veel waarde hecht aan een zo vlekkeloos mogelijk verloop van dat re-integratieproces en zich daarom verzet tegen door de werknemer ondernomen activiteiten die dat proces kunnen verstoren. Aan werknemer kan het verwijt worden gemaakt dat hij ondanks die opstelling van Q-Park, die werd ingegeven door het advies van de arboarts, die een belangrijke taak heeft in het kader van de begeleiding van de re-integratie, zich daaraan niets gelegen heeft laten liggen en naar de door hem gewenste vakantiebestemming is vertrokken, hoewel de bedrijfsarts negatief had geadviseerd. Hoewel kan worden gezegd dat Q-Park een goede reden had om werknemer de toestemming om op vakantie te gaan te onthouden – zij werd daarin gesteund door de arboarts – is het handelen van Q-Park waarmee als het ware een ongeoorloofde afwezigheid werd geconstrueerd door vast te blijven houden aan de weigering een aantal uren te verplaatsen als oneigenlijk aan te merken. Met name is daarbij van belang dat het hier een schending van een re-integratieverplichting betreft, meer in het bijzonder als bedoeld in artikel 7:660a aanhef en onderdeel a BW. Uitgangspunt daarbij is dat aan de werkgever daarbij in beginsel andere sanctiemiddelen ten dienste staan zoals het niet betalen van loon zoals bepaald in artikel 7:629 lid 3 onderdeel b BW. Op de mogelijkheid van deze sanctie is ook uitdrukkelijk door de wetgever gewezen.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte het voorwaardelijke ontbindingsverzoek heeft afgewezen. De gedragingen van werknemer leveren namelijk een g-grond op. De gedragingen zijn niet zo ernstig verwijtbaar dat werknemer geen transitievergoeding toekomt.