Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 22 juni 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:2829
ondernemingsraad van X/X
Feiten
De provincie Limburg heeft voor het openbaar vervoer binnen haar provinciegrenzen een aanbesteding uitgeschreven voor de periode van 11 december 2016 tot 11 december 2031 (15-jarige concessie). Vennootschap 2 heeft deze aanbesteding gewonnen en is met ingang van 11 december 2016 concessiehouder geworden. X was tot 11 december 2016 de concessiehouder. Het personeel van X is op een enkeling na in dienst gekomen van vennootschap 2. Blijkens de (eerste) kostenmelding d.d. 1 juni 2016 ad € 2.950 (excl. btw en kosten) is de OR van X een onderzoek gestart naar de ‘inrichting van de medezeggenschapsstructuur in het kader van de aanbesteding’ uit te voeren door een externe deskundige. X heeft bezwaar gemaakt tegen de kostenmelding. De OR heeft op grond van artikel 36 WOR de kantonrechter, kort gezegd, verzocht de kosten voor inschakeling van de deskundigen voor rekening van X te laten komen. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het door de OR verzochte afgewezen.
Oordeel
In grief 1 stelt de OR – samengevat – zich niet te kunnen verenigen met de overweging van de kantonrechter dat het onderwerp betreffende de overgang van de concessie niet ter vergadering is behandeld en dit onderwerp – en de inschakeling van deskundigen hiervoor – aldus niet onder artikel 16 WOR is te scharen. In grief 2 stelt de OR – samengevat – zich niet te kunnen verenigen met de overweging van de kantonrechter dat het verzoek tot het inschakelen van deskundigen ziet op een toekomstige medezeggenschapsrechtelijke positie, hetgeen geen betrekking heeft op het takenpakket van de OR in relatie tot X (als bedoeld in art. 22 lid 1 WOR) en dus niet voor vergoeding van de kosten in aanmerking komt. Het hof verwerpt het verweer van X dat de OR geen belang (meer) heeft om een uitspraak in hoger beroep te verkrijgen, nu de OR met ingang van 11 december 2016 heeft opgehouden te bestaan. Het verweer van X dat de OR geen financieel belang (meer) zou hebben omdat de gemachtigde van de OR (tevens de deskundige) ter zitting in eerste aanleg blijkens het proces-verbaal heeft verklaard de kosten te zullen dragen indien later mocht blijken dat X deze niet draagt, verwerpt het hof eveneens. Het overig door X gestelde in het kader van haar beroep op artikel 3:303 BW, kort gezegd dat de OR eerst bemiddeling en advies had moeten inwinnen bij de bedrijfscommissie dan wel de kwestie bij vennootschap 2 had moeten neerleggen alvorens het verzoek bij de kantonrechter in te dienen, kan weliswaar relevant zijn in het kader van een mogelijk toe te passen redelijkheidscriterium, maar is geen reden om bij gebrek aan (proces)belang het verzoek af te wijzen dan wel de OR niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts gaat de zaak in hoger beroep over de vraag of X gehouden is de kosten van het deskundigenonderzoek en/of de kosten van het rechtsgeding te betalen, waarbij de artikelen 16 en 22 lid 1 en 2 WOR, al dan niet in samenhang met elkaar, een rol spelen. X heeft gesteld dat alles over de concessie al bij de OR bekend was – de OR was immers nauw betrokken bij de voorbereidingen van de overgang van de concessie – en dat de vragen van de OR nog slechts zagen op de periode ná de overgang van de concessie. Mede gelet op dit verweer van X , acht het hof het voor de uit te voeren redelijkheidstoets nodig om kennis te nemen van de inhoud van het deskundigenrapport. Ter zitting in hoger beroep heeft het hof voorts geconstateerd dat de exacte hoogte dan wel de specificatie van de kosten van het deskundigenonderzoek – die volgens verklaring van de OR aldus lager zijn uitgevallen dan begroot in de twee kostenmeldingen – en van de kosten van het rechtsgeding bij X noch het hof met stukken onderbouwd bekend zijn. Het hof ziet dan ook aanleiding om de OR in de gelegenheid te stellen het deskundigenrapport, alsmede de gespecificeerde nota’s van het deskundigenonderzoek en van het rechtsgeding (in eerste en, voor zover mogelijk, in hoger beroep) over te leggen en indien nodig nader toe te lichten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.