Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 21 augustus 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:7493
werknemer/X en Y
Feiten
Werknemer treedt in 1989 in dienst bij (de rechtsvoorganger) van Boldt WSD B.V. (hierna: Boldt). X en Y zijn de bestuurders van Boldt. Werknemer meldt zich ziek en een re-integratieproces volgt, met herhaaldelijke uitval. De bedrijfsarts adviseert Boldt meerdere malen externe hulp in te schakelen, welk advies niet is opgevolgd. Werknemer vraagt een deskundigenoordeel van het UWV. Het UWV laat daarin vervolgens weten dat de re-integratie-inspanningen van Boldt onvoldoende zijn. Boldt vraagt kort daarop toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen op te zeggen, waarna Boldt deze toestemming krijgt. Werknemer dient vervolgens zelf een ontbindingsverzoek in wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter wijst het verzoek toe en veroordeelt Boldt tot betaling van een ontbindingsvergoeding van € 115.000. Volgens de kantonrechter heeft Boldt in ernstige mate haar re-integratieverplichtingen geschonden. Boldt biedt geen verhaal voor de aan werknemer toegekende ontslagvergoeding. In de onderhavige procedure stelt werknemer daarom X en Y aansprakelijk, omdat hun een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De stelling van werknemer is dat het X en Y als bestuurders persoonlijk ernstig te verwijten is dat een onwerkbare situatie ontstond waardoor geen andere oplossing mogelijk was dan het einde van het dienstverband. Daardoor lijdt hij schade die hij heeft gesteld op het bedrag van de ontbindingsvergoeding. Bedoeld ernstig verwijt blijkt volgens werknemer uit de ontbindingsbeschikking (zie AR 2015-1002), het deskundigenoordeel, het niet-reageren op een voorgestelde vaststellingsovereenkomst en een loonstop in juli 2015. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en daartoe overwogen dat werknemer onvoldoende heeft gesteld om te onderbouwen dat X en Y als bestuurders hebben bewerkstelligd dat de vordering van werknemer op Boldt onverhaalbaar is. Dat de adviezen van de bedrijfsarts niet zijn opgevolgd leidt niet tot een persoonlijk ernstig verwijt aan de bestuurders van Boldt.
Oordeel
Het hof stelt voorop dat Boldt de werkgeefster was van werknemer en dat deze vennootschap krachtens de hoofdregel van artikel 2:5 BW zelf aansprakelijk is voor de nakoming van arbeidsrechtelijke verplichtingen en daaruit voortkomende schulden. Het enkele gegeven dat de vennootschap voor het bereiken van haar doel natuurlijke personen moet inschakelen voor het namens haar verrichten van feitelijke handelingen en rechtshandelingen brengt niet zonder meer mee dat die natuurlijke personen naast de vennootschap jegens derden aansprakelijk zijn, wanneer hun handelingen tot nadeel voor die derden hebben geleid. Dat geldt ook wanneer die natuurlijke personen bestuurder van de vennootschap zijn. Dit is anders wanneer die gedragingen te kwalificeren zijn als een onrechtmatige daad jegens een derde, zoals werknemer. Daarvoor kan werknemer zowel de pleger van de onrechtmatige daad als diens werkgever aansprakelijk stellen, wanneer aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan. Werknemer heeft zijn vordering op X en Y echter niet gegrond op een door henzelf gepleegde onrechtmatige daad, laat staan dat hij daarvoor voldoende heeft gesteld. Het hof ziet ook niet zonder meer in dat, als de arbeidsovereenkomst wordt weggedacht, de arbeidsrechtelijke verwijten (zoals het niet-naleven van het deskundigenoordeel) een onrechtmatige daad van de bestuurders opleveren. Voorts overweegt het hof dat het enkele door een bestuurder handelen namens de vennootschap of het bewerkstelligen of toelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt (vgl. Ontvanger/Roelofsen, HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758), onvoldoende is voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.