Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ING Bank Personeel B.V.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 6 februari 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:371
De regeling, bestaande uit een premievrije opbouw van pensioen na beƫindiging van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid, is een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening.

Feiten

Werkneemster is op 30 januari 1986 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) ING. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO ING 2015-2017 van toepassing, waarin onder meer een bepaling is opgenomen met betrekking tot ‘arbeidsongeschiktheid en consequenties voor je dienstverband’. Integraal onderdeel van de cao is de bijlage ‘Pensioenovereenkomst 2015 tot en met 2018’. Hierin zijn onder meer bepalingen opgenomen met betrekking tot (voortzetting) pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en een overgangsbepaling. Werkneemster is met ingang van 20 november 2013 arbeidsongeschikt geworden. Met ingang van 5 juni 2015 ontvangt zij een IVA-uitkering. ING heeft de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2016, op grond van arbeidsongeschiktheid die langer dan 104 weken heeft geduurd, opgezegd. Op grond van bijlage 6 bij de cao heeft ING de opbouw van het ouderdomspensioen en partnerpensioen premievrij voortgezet. ING heeft geen transitievergoeding betaald.  In deze procedure verzoekt werkneemster ING te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. Hieraan legt zij ten grondslag dat de in de cao neergelegde regeling (voor haar) niet een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening is. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de voorziening uit de cao op collectief niveau gelijkwaardig is en niet op individueel niveau behoeft te worden bekeken hoe de voorziening uitwerkt. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek alsnog toegewezen. De Hoge Raad heeft deze beschikking vernietigd op de grond dat de omstandigheid dat een voorziening al voor 1 juli 2015 in een op dat moment tussen partijen geldende cao was opgenomen en na 1 juli 2015 (in een nieuwe cao) is gehandhaafd, niet zonder meer uitsluit dat die voorziening na 1 juli 2015 wordt aangemerkt als een aan de wettelijke transitievergoeding gelijkwaardige voorziening in de zin van artikel 7:673b BW. Of de desbetreffende voorziening kan worden aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening in voornoemde zin, hangt af van de omstandigheden van het geval, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dit hof verwezen.

Oordeel

Opnieuw dient de vraag te worden beantwoord of de in de cao neergelegde regeling, bestaande in premievrije opbouw van pensioen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid, een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening is als bedoeld in artikel 7:673b BW. Voor de beoordeling dient als uitgangspunt dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gekapitaliseerde potentiële waarde van de voorziening waarop de desbetreffende werknemer volgens de cao wegens die beëindiging recht heeft, en de transitievergoeding waarop die werknemer volgens de wettelijke regeling recht zou hebben. Het hof overweegt dat – anders dan werkneemster stelt – ook het partnerpensioen moet worden meegenomen bij de beschouwing. Uit de vergelijking blijkt dat – overigens ook als het partnerpensioen niet wordt betrokken – dat de op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kapitaliseerde potentiële waarde van de voorziening aanzienlijk hoger is dan de transitievergoeding (€ 90.915 tegen € 24.673). Voorts is van belang dat uit de bedoeling van cao-partijen blijkt dat de regeling moet worden aangemerkt als gelijkwaardige voorziening. Tot slot is de regeling naar het oordeel van het hof te beschouwen als een compensatie voor de gevolgen van het ontslag. Zonder deze voorziening was bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst immers de pensioenopbouw gestopt. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de voorziening een gelijkwaardige voorziening is.

Zie ook AR 2019-0359, AR 2018-0028 en AR 2017-1434.