Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 15 december 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:3893
Feiten
Werkneemster is op 1 maart 2017 bij werkgever in dienst getreden als (assistent-)makelaar. Werkgever heeft een auto ter beschikking gesteld die werkneemster ook voor privédoeleinden mocht gebruiken. In de arbeidsovereenkomst was een bonusregeling opgenomen. Werkneemster heeft van 12 maart 2018 tot en met 9 juli 2018 zwangerschaps- en bevallingsverlof gehad. Aansluitend heeft zij ouderschapsverlof opgenomen van 4 uur per week, zodat zij 28 uur per week werkzaam was in plaats van 32 uur per week. Op 6 oktober 2019 heeft werkneemster verzocht dit verlof te beëindigen met ingang van 1 oktober 2019. Werkgever heeft op 5 november 2019 werkneemster verzocht de auto in te leveren op 13 november 2019. Werkneemster heeft de auto op 30 december 2019 ingeleverd. Op 27 september 2019 heeft werkgever het UWV verzocht een ontslagvergunning te verlenen, maar deze is op 19 december 2019 geweigerd. Op 9 januari 2020 heeft werkneemster in kort geding verzocht om toelating tot de werkzaamheden af te dwingen. Werkgever heeft op 20 januari 2020 de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden. Dat verzoek is toegewezen met ingang van 1 mei 2020. Tegen de beschikking is zowel werkgever als werkneemster in beroep gekomen. De kantonrechter heeft in kort geding het verzoek tot toelating tot de werkzaamheden afgewezen, maar werkgever heeft € 8.000 aan omzetbonus over 2019 betaald en aangeboden € 250 per maand te betalen als compensatie voor het niet kunnen gebruiken van de auto door werkneemster. Werkneemster verzoekt het hof het bestreden vonnis te vernietigen en werkgever te veroordelen tot betaling van € 325 aan achterstallig loon over oktober 2019, € 1.000 aan restant bonus van 2019, € 720 aan vakantiebijslag en € 629,94 per maand over 31 december 2019 tot en met 30 april 2020 ter compensatie van het gemis van de auto van de zaak onder aftrek van € 250 per maand.
Oordeel
Achterstallig loon
Het verzoek tot betaling van het achterstallig loon is gericht op het verzoek van werkneemster op 6 oktober 2019 om het ouderschapsverlof niet voort te zetten en de arbeidstijd met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2019 terug te brengen naar 32 uur per week. Het hof is van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat blijkens artikel 6:6 lid 2 Wet arbeid en zorg de werkgever aan een verzoek met een eerder tijdstip geen gevolg hoeft te geven. Het hof ziet geen aanleiding voor een uitzondering op deze regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Bonus 2019 en vakantiebijslag over bonus
Met betrekking tot de bonusregeling overweegt de kantonrechter dat partijen van mening verschillen over de interpretatie van hetgeen zij overeen zijn gekomen. Werkgever heeft gekeken naar de cijfers op het moment van verkoop van de woningen en werkneemster naar de cijfers op het moment van notarieel transport van de woningen. Het hof volgt de werkgever in zijn stelling dat de tekst van de bonusregeling gericht is op een prikkel om aan het einde van het jaar nog extra verkopen te bewerkstellingen. Die prikkel is er wel bij het verkoopmoment, maar niet bij het transportmoment, omdat tussen deze momenten vaak meerdere maanden liggen. Omdat werkneemster heeft aangevoerd dat en waarom het niet anders kan dat werkgever gegevens uit het digitale systeem heeft gewist, kan het hof niet op dit moment vaststellen of werkneemster recht heeft op een hogere bonus. Het hof is voornemens daaromtrent vragen te stellen aan de deskundige(n). Omtrent de vakantiebijslag is het hof van oordeel dat de bonus valt onder de uitzonderingen op het in de Wet minimumloon gedefinieerde loonbegrip. De bonus moet worden beschouwd als een uitkering ingevolge een aanspraak om onder een voorwaarde een uitkering te ontvangen, waardoor dit verzoek wordt afgewezen.
Fiscale bijtelling auto
In het loon werd omtrent de auto een fiscale bijtelling opgenomen, maar deze is na het inlevermoment door de werkgever niet meer betaald. Werkneemster is van mening dat haar loon moet worden vermeerderd met de fiscale bijtelling. Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat werkneemster in de maanden januari 2020 tot en met april 2020 niet de beschikking gehad heeft over de auto. Wanneer het loon over die maanden zou worden gecorrigeerd met het alsnog opnemen van een fiscale bijtelling, dan zou dat niet in overeenstemming zijn met de fiscale wetgeving. Werkneemster had immers toen feitelijk niet de beschikking over de auto. Voor zover werkneemster heeft bedoeld dat haar loon met terugwerkende kracht moet worden gecorrigeerd, zonder dat het gaat om een fiscale bijtelling, overweegt het hof dat het privégebruik van de auto loon in natura betreft. Dat dit loon in natura niet meer is verstrekt door werkgever, betekent niet dat werkneemster recht heeft op een hoger brutoloon.