Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Vomar Voordeelmarkt B.V.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 11 februari 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:2620
Medewerkster supermarkt heeft geruime tijd producten meegenomen zonder te betalen, onder andere door middel van een dubbele bodem in haar tas. Ontslag op staande voet is rechtsgeldig. Geen billijke vergoeding of transitievergoeding.

Feiten

Werkneemster (64 jaar) is op 25 oktober 1999 in dienst getreden bij Vomar Voordeelmarkt B.V. (hierna: Vomar). De functie van werkneemster was verkoopmedewerker met – op basis van een werkweek van 24 uur – een salaris van € 1.248,96 bruto per vier weken, exclusief vakantiegeld. In het personeelshandboek van Vomar staat onder meer dat diefstal of fraude niet wordt getolereerd en dat in dat geval ontslag volgt, dat in het geval van diefstal of fraude onderzoekskosten in zijn geheel worden doorbelast en dat aangifte wordt gedaan. Op 9 april 2019 is werkneemster gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt. Op 8 september 2020 hebben de HR-adviseur en de operationeel manager van Vomar een gesprek gevoerd met werkneemster over het niet afrekenen van boodschappen op 5 september 2020. Werkneemster heeft in dat gesprek aangegeven wel eens boodschappen niet af te rekenen. Bij brief van 9 september 2020 heeft Vomar werkneemster geschorst met inhouding van salaris. Vomar heeft werkneemster uitgenodigd voor een tweede gesprek op 14 september 2020. Werkneemster is tussen 12 en 15 september 2020 opgenomen geweest in het ziekenhuis, zodat het gesprek op 14 september 2020 niet heeft plaatsgevonden. Bij e-mail van 18 september 2020 heeft Vomar werkneemster bericht dat Vomar toewerkte naar een afronding van het dienstverband met werkneemster. Bij brief van 23 september 2020 heeft Vomar werkneemster op staande voet ontslagen. Partijen twisten over de vraag of sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet.

Oordeel

Vast staat dat werkneemster herhaaldelijk tijdens het boodschappen doen bij haar werkgever bepaalde boodschappen niet heeft afgerekend. Daaruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat werkneemster een dringende reden heeft veroorzaakt in de zin van artikel 7:678 BW. Werkneemster wordt niet gevolgd in haar stelling dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Hoewel Vomar door de erkenning van werkneemster op 8 september 2020 al in zekere mate op de hoogte was van haar gedragingen, stond het Vomar vrij om uit zorgvuldigheidsoogpunt nader onderzoek te (laten) verrichten. Op die manier kon zij toch meer informatie krijgen over onder andere de juistheid en volledigheid van de verklaringen van werkneemster. Nu Vomar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de (eerste) resultaten van het onderzoek op 23 september heeft ontvangen, is het ontslag op staande voet op die datum onverwijld gegeven. Daar doet niet aan af dat Vomar op 18 september kennelijk al besloten had afscheid te nemen van werkneemster , nu – zoals Vomar ter zitting terecht stelde – daarmee niet gezegd is dat zij op 18 september 2020 (vóór de uitkomsten van het onderzoek) al had besloten dat zij werkneemster op staande voet zou ontslaan. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van werkneemster om toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden afgewezen. Ook het verzoek om Vomar te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt afgewezen. Hiervoor is geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet. Die feiten en omstandigheden brengen ook mee dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van werkneemster dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is. Verder heeft Vomar verzocht om werkneemster te veroordelen tot betaling van de geleden schade ter hoogte van € 6.240. Vomar stelt dat werkneemster in het eerste gesprek heeft verklaard dat zij al gedurende 1,5 jaar vóór zo’n € 80 per week aan boodschappen meenam zonder af te rekenen. Werkneemster heeft in haar eerste reactie op het ontslag op staande voet en in de onderhavige procedure betwist dat zij het voorgaande heeft verklaard en toegelicht dat zij ongeveer 1,5 jaar eerder, op het moment dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakte, in de financiële problemen terecht is gekomen met als gevolg dat zij een boodschappenbudget van € 80 per week had. Voorts overweegt de kantonrechter dat uit het onderzoek niet exact volgt welke producten zijn meegenomen en er – in verband met de AVG – slechts van een beperkte periode camerabeelden beschikbaar waren. Gelet op het voorgaande kan het schadebedrag niet nauwkeurig worden vastgesteld zodat het niet kan worden begroot in de zin van artikel 6:97 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is de omvang van de schade zelfs voor een schatting te ongewis, zodat dit onderdeel van het verzoek van Vomar zal worden afgewezen. Daarnaast heeft Vomar betaling van de onderzoekskosten gevorderd. Uit de factuur die betrekking heeft op de onderzoekskosten volgt dat VMB Security & Solutions in opdracht van Vomar 32 uur heeft besteed aan het onderzoek. Veruit het grootste deel daarvan heeft blijkens het rapport en hetgeen Vomar daarover heeft gezegd, betrekking op het bestuderen van de camerabeelden. Het is de kantonrechter niet duidelijk waarom alle beelden zijn onderzocht, zodat naar het oordeel van de kantonrechter niet alle kosten in redelijkheid voor rekening van werkneemster kunnen komen; de kosten staan niet in verhouding tot de noodzakelijke omvang van het onderzoek. De kantonrechter is van oordeel dat een bedrag van € 1.250 voor het onderzoek redelijk is en zal het verzoek van Vomar tot dat bedrag toewijzen.