Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Leeuwarden), 12 juli 2022
ECLI:NL:RBNNE:2022:2347
Feiten
Werknemer is tussen 1973 en 1 augustus 2021 in dienst geweest bij Philips Consumer Lifestyle B.V. (hierna: Philips). Werknemer lijdt aan een ziekte en heeft zich in oktober 2019 volledig ziekgemeld. In november 2020 heeft werknemer contact opgenomen met Philips in het kader van de mogelijkheid om eerder met pensioen te gaan. Daarbij heeft hij gevraagd of Philips iets voor hem kan betekenen met een tijdelijke versoepeling van de RVU-regeling (regeling voor vervroegde uitdiensttreding). Daarop is geantwoord dat nog niet zeker was of Philips van die regeling gebruik gaat maken, maar ook is aangegeven dat als ze dat wel gaat doen, werknemer daar zeker voor in aanmerking zal komen. Een paar maanden later heeft werknemer een ‘verklaring keuze pensioendatum’ ondertekend, waardoor zijn pensioendatum is vastgesteld op 1 augustus 2021. Vervolgens is bekend geworden dat werknemers in bepaalde functies vanaf 1 januari 2022 en maximaal drie jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd gebruik kunnen maken van de regeling, mits zij niet langdurig arbeidsongeschikt zijn. Naar aanleiding hiervan heeft werknemer gevraagd of zijn pensioendatum op 1 januari 2022 kan worden gezet. Vervolgens is hem bericht dat zijn pensioendatum niet kan worden veranderd zonder zwaarwegend bedrijfsbelang en dat werknemer bovendien volledig ziekgemeld is. Om die twee redenen kan hij geen gebruik maken van de RVU-regeling. Werknemer vordert primair een verklaring voor recht dat de RVU-regeling op hem van toepassing is, althans subsidiair voor recht te verklaren dat Philips aansprakelijk is voor de door werknemer geleden en nog te lijden schade als gevolg van de schending van de zorgplicht van Philips, althans meer subsidiair voor recht te verklaren dat Philips gehouden is het nadeel voor werknemer ten gevolge van dwaling te compenseren.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van de feiten kan de conclusie niet anders zijn dan dat werknemer niet voldoet aan de voorwaarden van de RVU-regeling omdat de einddatum van zijn dienstverband al was vastgelegd voor 1 januari 2022 en hij langdurig arbeidsongeschikt was. Dit brengt mee dat zijn vordering die ertoe strekt om te verklaren dat de RVU-regeling op hem van toepassing is, niet toewijsbaar is. Werknemer vordert echter verder dat hij, zo 'vertaalt' de kantonrechter het, in een positie wordt gebracht die gelijk is aan de situatie dat de RVU-regeling wel zou zijn toegepast en hij beroept zich hierbij op goed werkgeverschap. Het had op de weg van Philips gelegen om met werknemer in gesprek te gaan om op zorgvuldige wijze te bezien of het raadzaam was om op vervroegde pensionering aan te sturen of daarmee te wachten en andere mogelijkheden te verkennen. Het is in feite gebleven bij korte reacties op WhatsApp-berichten van werknemer en het verwijzen naar de pensioencoach. Van een verdergaande, serieuze verdieping in de situatie van werknemer is niet gebleken. Dat is in dit geval te weinig. Het financiële belang van werknemer bij de RVU-regeling is evident. Samengevat is de kantonrechter van oordeel dat Philips zich te gemakkelijk van deze kwestie heeft afgemaakt en daarmee heeft zij de jegens werknemer in aanmerking te nemen zorgvuldige benadering die op een goed werkgeefster rust niet althans in onvoldoende mate nageleefd. Daarbij weegt voor de kantonrechter in belangrijke mate mee dat het een werknemer betreft met een dienstverband van ruim 47 jaar. Dit weegt zwaarder dan het feit dat werknemer voor zijn vervroegd pensioen heeft getekend zonder dat hij een garantie had dat hij aan de RVU-regeling zou kunnen deelnemen. Het door werknemer subsidiair gevorderde zal daarom in zoverre worden toegewezen.