Naar boven ↑

Rechtspraak

X c.s./Y
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 april 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:1561

X c.s./Y

Geldleningsovereenkomst. De overeenkomst tussen partijen voorzag niet in een verplichting tot terugbetaling in geld maar tot terugbetaling in natura, namelijk door te werken. Het dient voor rekening van de geldverstrekker te komen dat de schilders niet meer kunnen voldoen aan hun verplichting tot terugbetaling.

Feiten

Werknemers hadden een schildersbedrijf, X VOF (hierna: de vof), dat in 2008 in financiële problemen is geraakt. In augustus 2008 zijn zij daarover in gesprek gekomen met een bevriende zakelijke relatie, A, de bestuurder van Y. Y heeft de schulden van de vof aan E & E Projectmanagement, Jonker & Co en Sikkens ten bedrage van in totaal € 60.940,24 voldaan en heeft de handelsvoorraad en klanten van de vof overgenomen. In dit geding vordert Y hoofdelijke veroordeling van werknemers tot betaling van € 40.940,24. Aan haar vordering legt Y ten grondslag dat tussen partijen een leningsovereenkomst is gesloten, die is neergelegd in een door werknemers voor akkoord ondertekende schuldbekentenis gedateerd 30 augustus 2008. De rechtbank heeft de vorderingen van Y bij eindvonnis toegewezen. Tegen dit vonnis komen werknemers in hoger beroep.

Oordeel

Volgens de inhoud van de door Y overgelegde schuldbekentenis (hierna: de schuldbekentenis) betreft de omvang van de lening de som van de bedragen die Y heeft betaald aan E & E Projectmanagement, Jonker & Co en Sikkens (geschat op € 60.000). Toegevoegd is in deze schuldbekentenis dat dit bedrag zal worden verminderd met € 20.000 ‘wegens goodwill voor het overgenomen materiaal en klanten van X Vof’. Werknemers bestrijden weliswaar de echtheid van deze schuldbekentenis, maar voor de beoordeling van de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst acht het hof – evenals de rechtbank – niet van belang of dit stuk echt is of niet. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het door werknemers aan Y oorspronkelijk verschuldigde bedrag € 60.940,24 beloopt. Werknemers bestrijden evenmin de juistheid van het direct hierop door Y in mindering gebrachte bedrag van € 20.000 wegens, kort gezegd, goodwill, overgenomen materiaal en klanten. Verder is van belang dat werknemers hebben verklaard: ‘Wij zouden overwerken en in het weekend werken zonder dat daar een afzonderlijke vergoeding voor werd betaald.’ Deze verklaring strookt met de hiervoor geciteerde passage uit de schuldbekentenis dat werknemers zich verbinden tot aflossing ‘middels inhouding van overwerk vanaf 2009’. Dat in de schuldbekentenis ook de mogelijkheid van aflossing ‘middels mogelijke winstbonus uitkering’ wordt genoemd, is niet van belang nu geen van partijen naar voren heeft gebracht dat zodanige uitkering heeft plaatsgehad. Langs de hiervoor beschreven weg komt het hof derhalve eveneens tot het oordeel dat Y een lening aan werknemers heeft verstrekt ten bedrage van € 40.940,24. Voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang, zijn partijen verder overeengekomen dat werknemers op deze lening zouden aflossen door inhouding van overwerk. Volgens werknemers voorzag de overeenkomst tussen partijen niet in een verplichting tot terugbetaling aan Y in geld maar tot terugbetaling in natura, namelijk door te werken.

Dit uitgangspunt van werknemers is door Y niet bestreden. Het strookt ook met hetgeen hiervoor als onderdeel van de overeenkomst is aangemerkt, namelijk dat werknemers op de lening zouden aflossen door inhouding van overwerk. Aan partijen heeft daarbij klaarblijkelijk voor ogen gestaan dat indiensttreding van werknemers bij Z Amsterdam en de mogelijkheid voor hen daar (onbetaald) overwerk te verrichten, hen in staat zou stellen het restant van de lening af te lossen, tot welke aflossing werknemers op andere wijze niet in staat zouden zijn. Geconstateerd moet worden dat de tussen Y en werknemers aldus overeengekomen wijze van afbetaling niet (althans niet verder) kan worden uitgevoerd als gevolg van de beëindiging van het dienstverband van werknemers. De overeenkomst tussen partijen voorziet niet in de aldus ontstane situatie. Het dient voor rekening van Y en niet voor rekening van werknemers te komen dat het dienstverband van werknemers betrekkelijk kort na het sluiten van de onderhavige overeenkomst tot een einde is gekomen. Dat zou anders zijn indien bijvoorbeeld gedragingen van werknemers voor Z Amsterdam de reden zouden zijn geweest het dienstverband te beëindigen. Bij gebreke van enigerlei aanknopingspunt voor het tegendeel moet eveneens voor rekening van Y komen dat werknemers tijdens de duur van het dienstverband met Z Amsterdam betrekkelijk weinig overwerk hebben verricht. Tegen de achtergrond van de voorgaande overwegingen – kort gezegd: een afbetalingsregeling waarvan de strekking was dat werknemers door middel van (onbetaald) overwerk in staat zouden worden gesteld af te lossen, het voor rekening van Y komen dat betrekkelijk weinig overwerk is verricht terwijl het eveneens voor rekening van Y komt dat het dienstverband van werknemers zo kort heeft geduurd – mocht Y overeenkomstig het standpunt van werknemers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet verwachten door thans terugbetaling van de geldlening te vorderen. Dit lijdt in zoverre uitzondering dat wel toewijsbaar is het bedrag dat werknemers gedurende hun dienstverband bij Z Amsterdam hebben ontvangen ter zake van overwerk. Werknemers wisten immers dat verdiensten ter zake van overwerk op grond van de overeenkomst met Y zouden moeten worden aangewend om af te lossen op de geldlening.