Naar boven ↑

Rechtspraak

Expro North Sea Limited/werknemer
Rechtbank Noord-Nederland, 18 december 2017
ECLI:NL:RBNNE:2017:4996

Expro North Sea Limited/werknemer

Het (onder meer) plaatsen van uitlatingen door de werknemer op LinkedIn over zijn opdrachtgever en collega’s levert geen redelijke grond voor ontbinding op.

Feiten

Werknemer is op 3 juni 1996 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger) van Expro. Feitelijk is werknemer werkzaam bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM). Binnen het Expro geldt sinds 2011 een Expro Code of Conduct. Daarnaast geldt binnen Expro Den Helder het personeelshandboek. Werknemer en werkgever hebben een geschil over salarisbetaling. Werknemer heeft op enig moment op LinkedIn een bericht geplaatst over zijn opdrachtgever en collega’s. Op 5 juli 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Expro en werknemer. In vervolg daarop heeft er op 14 juli 2017 opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen Expro en werknemer en heeft werknemer een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Deze waarschuwing heeft betrekking op het niet verschijnen van werknemer op een verplichte training en de onregelmatigheid in de kilometerdeclaratie en vervoersituatie. Daarbij is tevens aangegeven dat naar aanleiding van de bedrijfsgevoelige informatie in de dagvaarding van 30 juni 2017 en het door werknemer op LinkedIn geplaatste bericht is besloten om een HR-onderzoek te starten. Voorts is meegedeeld dat werknemer gedurende het onderzoek zal zijn geschorst. Expro verzoekt, kort samengevat, ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen van werknemer (subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding).

Oordeel

De kantonrechter overweegt allereerst dat de verhoudingen tussen partijen kennelijk onder druk zijn komen te staan als gevolg van de aanspraak die werknemer meent te maken op een hoger salaris, welke claim in een bodemprocedure zal worden beoordeeld. In het kader van de beoordeling van het onderhavige ontbindingsverzoek is van belang hetgeen door Expro is gesteld met betrekking tot het ernstig verwijtbaar handelen vanwege het door werknemer op oneigenlijke wijze verkrijgen en gebruikmaken van bedrijfsgevoelige informatie van de opdrachtgever van Expro, de NAM, alsmede het plaatsen van uitlatingen door werknemer op LinkedIn over zijn opdrachtgever en collega's bij de NAM die niet in overstemming zijn met hetgeen met werknemer is afgesproken. Ter zitting is naar voren gekomen dat werknemer deze bedoelde informatie heeft verkregen via het intranet van de NAM, dat voor iedere werknemer vrij toegankelijk is. Daarnaast is gesteld, en door werknemer gemotiveerd betwist, dat sprake is van het verkrijgen van bedrijfsgevoelige informatie. De kantonrechter overweegt dat Expro op dit punt zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat NAM rechtstreeks werknemer of Expro op het verkrijgen van de bewuste informatie heeft aangesproken en/of stappen aangekondigd. De kantonrechter komt tot de conclusie dat in dit verband niet kan worden gesproken van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van werknemer. Ten aanzien van het door werknemer geplaatste bericht op LinkedIn wordt allereerst overwogen dat het op zichzelf genomen niet verstandig is om zich op deze wijze als (ingehuurde) werknemer van de NAM in de algemene discussie over de gaswinning te mengen. De kantonrechter neemt verder voor de beoordeling in aanmerking dat dit bericht op LinkedIn reeds voor 5 juli 2017, dus voor het eerste gesprek dat Expro met werknemer heeft gevoerd over zijn functioneren, bij Expro bekend was. Niet gesteld of gebleken is dat werknemer is verzocht het gewraakte bericht te verwijderen. De kantonrechter overweegt dat in dit licht bezien en in aanmerking nemende dat sprake is van een eenmalig bericht dat geplaatst is op het eigen LinkedInprofiel van werknemer, niet kan worden gesproken van ernstig verwijtbaar handelen dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg moet hebben. De kantonrechter overweegt daarnaast dat, voor zover al sprake is van verstoorde verhoudingen tussen partijen, dit niet in overwegende mate aan werknemer te wijten valt. De kantonrechter concludeert op basis van het vorenstaande tot afwijzing van de verzoeken van Expro.