Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 30 januari 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:338
werknemer/de vennootschap
Feiten
Werknemer was vanaf 7 april 2010 in dienst van Tempo Team en is als uitzendkracht te werk gesteld bij de vennootschap. Werknemer was op 4 maart 2011 bij de vennootschap aan het werk. Op enig moment is tussen werknemer en twee uitzendkrachten van een ander uitzendbureau onenigheid ontstaan. Werknemer is na zijn dienst, die tot 02:00 uur duurde, naar buiten gelopen. Hij heeft op de parkeerplaats van de vennootschap een kopstoot gekregen van een van de twee uitzendkrachten en hij is geslagen. Werknemer heeft zich daarna ziek gemeld. De twee andere uitzendkrachten zijn door de rechtbank in Maastricht veroordeeld tot een werkstraf en tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. Werknemer heeft de vennootschap aansprakelijk gesteld voor de verdere schade die hij als gevolg van de mishandeling heeft geleden. De vennootschap heeft in een brief van 22 oktober 2012 haar aansprakelijkheid afgewezen. Werknemer heeft onder meer een verklaring voor recht gevorderd inhoudende dat de vennootschap aansprakelijk is voor de mishandeling en betaling van de door werknemer geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen, gegrond op artikel 6:170 BW, afgewezen. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld en zijn vorderingen uitgebreid met een beroep op de artikelen 7:658 BW, 7:611 BW en 6:162 BW. Bij tussenarrest heeft het hof onder meer werknemer toegelaten te bewijzen: dat enkele minuten voor het einde van de nachtdienst onenigheid is ontstaan; dat hij vrij snel daarna zijn dienst beëindigde; en dat hij meteen buiten de deur van de werkplaats is mishandeld.
Oordeel
In de uitoefening van de werkzaamheden
Het hof acht werknemer geslaagd in het bewijs dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Uit de getuigenverklaringen volgt dat er op 4 maart 2011 sprake was van een hoogoplopend incident; een woordenwisseling met spanningen en commotie. Over het precieze tijdstip van dit incident tast het hof, ook na de getuigenverhoren, in het duister. Op basis van de aangehaalde getuigenverklaringen acht het hof niet bewezen dat het incident over de afgekeurde stoel aan het einde van de dienst heeft plaatsgevonden. Wel staat vast dat dit incident in elk geval na de grote pauze van 22:00 uur en derhalve laat in de dienst heeft plaatsgevonden en dat er sprake is geweest van serieus tumult en opschudding. Voorts acht het hof op basis van de verklaringen van getuige 1 en 2 bewezen dat, in elk geval ook vlak voor het einde van de dienst, in het pand van de vennootschap (nog) een incident heeft plaatsgevonden tussen werknemer en degene die hem kort daarna op de parkeerplaats van de vennootschap (mede) mishandeld heeft. Verder staat vast dat werknemer direct na het verlaten van het bedrijfspand op de omheinde parkeerplaats van de vennootschap is mishandeld door de collega met wie de onenigheid binnen is ontstaan. Op grond van al het vorenstaande is werknemer geslaagd in het bewijs dat de schade als gevolg van de mishandeling is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden.
Zorgplicht
Vervolgens is de vraag aan de orde of de vennootschap heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW. Het hof acht de vennootschap niet geslaagd in dat bewijs. Het hof komt tot die conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden. Bij de beantwoording van de vraag of de vennootschap voldoende maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, slaat het hof mede acht op artikel 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat er regelmatig discussies en spanningen waren in verband met goedkeuring van stoelen tussen de interne kwaliteitscontroleurs, onder wie werknemer en de externe kwaliteitscontroleurs. Er werd op leidinggevend niveau echter weinig, of beter gezegd geen, aandacht besteed aan een vermindering van die spanningen. Zo blijkt ook uit de getuigenverklaringen. Voorts acht het hof niet bewezen dat de vennootschap voldoende adequaat heeft gehandeld om de verhoudingen tussen werknemer en de externe kwaliteitscontroleurs tijdens de betreffende dienst daadwerkelijk te normaliseren. Allereerst is onvoldoende komen vast te staan of werknemer daadwerkelijk na het incident een andere werkplek in de productielijn heeft gekregen. Maar ook indien moet worden aangenomen dat werknemer na het incident een andere werkplek in de productielijn heeft gekregen, dan waren daarmee kennelijk de spanningen niet weggenomen. Daarbij komt dat enig beleid of maatregelen gericht op het verminderen van de frequent voorkomende spanningen tussen de interne en externe kwaliteitscontroleurs ontbrak. Dat leidt het hof tot de conclusie dat de vennootschap niet voldaan heeft aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW en derhalve aansprakelijk is voor de door werknemer geleden schade als gevolg van de mishandeling. De gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat kunnen derhalve in beginsel worden toegewezen.
Voorschot schadevergoeding
Werknemer vordert een voorschot op schadevergoeding ad € 20.721,35. Dit bestaat onder meer uit smartengeld; verlies verdienvermogen; telefoonkosten; tandartsrekening enzovoort. Door de mishandeling zijn alle herinneringen van vroeger – werknemer is een vluchteling uit Armenië en heeft in vluchtelingenkampen heel wat meegemaakt – plots naar boven gekomen in een posttraumatisch stressstoornis. De vennootschap betwist het causaal verband tussen de gestelde schadeposten en de mishandeling. Het hof stelt vast dat niet ter discussie staat dat werknemer van 7 april 2010 tot de datum van het incident goed functioneerde bij de vennootschap. Uit niets blijkt dat de vennootschap, indien het incident niet had plaatsgevonden, de uitzendovereenkomst zou hebben beëindigd. Voorts staat vast dat werknemer na het incident arbeidsongeschikt wegens ziekte is geworden. Voldoende blijkt dat de mishandeling op 4 maart 2011 heeft geleid tot de uitval en arbeidsongeschiktheid van werknemer. Oudere trauma’s hebben weliswaar een rol gespeeld, maar de behandelaar is in die zin duidelijk dat de PTSS-klachten zijn ontstaan als gevolg van de mishandeling op 4 maart 2011. Er is voldoende grond om er vooralsnog van uit te gaan dat de schade als gevolg van die PTSS-klachten is toe te rekenen aan de vennootschap, zodat een voorschot op de schade toewijsbaar is. Ook de overige schadeposten worden behandeld. Het hof komt uiteindelijk tot het oordeel dat de vennootschap gehouden is tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ad € 12.814.