Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/GINAF Trucks Nederland B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 16 oktober 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:9100

werknemer/GINAF Trucks Nederland B.V.

Werkgever is gebonden aan arbeidsovereenkomst met werknemer door het bereiken van overeenstemming. Vertrekregeling, tienjaarstoezegging.

Feiten

Werknemer is op 1 december 2008 bij Ginaf Trucks B.V. (hierna ook te noemen: Ginaf Trucks) in dienst getreden als controller. In het voorjaar 2011 is Ginaf Trucks in contact gekomen met CHTC Europe Holding B.V., vertegenwoordigd door persoon A (hierna ook te noemen: CHTC en persoon A ). Met CHTC zijn onderhandelingen gestart omtrent een overname van Ginaf Trucks via een aandelentransactie. Bij beschikking van 2 oktober 2012 is de arbeidsovereenkomst tussen GINAF en werknemer op verzoek van GINAF met ingang van 3 oktober 2012 ontbonden onder toekenning aan werknemer van een vergoeding van € 60.110,72 bruto. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep. Werknemer vordert het hof in hoger beroep GINAF te veroordelen tot betaling van € 50.758,84 bruto en € 117.948,00 bruto (bestaande uit het verschil aan inkomsten inclusief vakantietoeslag over de periode van oktober 2012 tot april 2016 tussen het brutosalaris dat werknemer bij GINAF ontving en het salaris dat hij sedert indiensttreding op 19 november 2012 bij zijn nieuwe werkgever ontvangt), althans een bedrag in goede justitie vast te stellen.

Oordeel

Vaststaat dat persoon A namens CHTC en wetende van het aanstaande faillissement van Ginaf Trucks aan werknemer een aanbod heeft gedaan bij brief van 23 november 2011, dat werknemer daarop een nieuw aanbod heeft gedaan en dat dit aanbod is aanvaard door persoon A namens CHTC. Ook staat vast dat Ginaf Trucks op 6 december 2011 in staat van faillissement is verklaard, dat vervolgens op 13 december 2011 GINAF is opgericht, dat CHTC de oprichter, enig aandeelhouder en enig bestuurder van GINAF is en dat GINAF, nadat via een activatransactie de onderneming van Ginaf Trucks uit het faillissement is overgenomen, de onderneming van Ginaf Trucks exploiteert. Vast staat voorts dat werknemer – op aangeven van persoon A – op 21 december 2011 met zijn werkzaamheden bij GINAF is begonnen tegen een salaris gelijk aan het laatstelijk door Ginaf Trucks aan hem uitgekeerde salaris en dat een schriftelijke arbeidsovereenkomst niet is opgesteld. Het hof kan niet anders concluderen dan dat persoon A destijds feitelijk namens de nog op te richten vennootschap heeft gehandeld waarin de onderneming van Ginaf Trucks na faillissement zou worden ondergebracht en dat uit de omstandigheden van het geval blijkt dat partijen daarbij GINAF op het oog moeten hebben gehad. GINAF heeft werknemer ook daadwerkelijk in dienst genomen, tegen eenzelfde salaris als laatstelijk door Ginaf Trucks aan hem werd betaald. Daarmee heeft GINAF naar het oordeel van het hof de tussen CHTC respectievelijk persoon A en werknemer gemaakte afspraken stilzwijgend bekrachtigd en is zij op de voet van artikel 2:203 BW gebonden aan de overeenkomst van 23 november 2011. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de vordering tot betaling van een bedrag groot € 50.758,84 bruto ter zake van de vertrekregeling toewijsbaar is. Bij e-mail van 23 november 2011 heeft persoon A namens CHTC aan werknemer een bijlage met daarin een voorstel voor een overeenkomst doen toekomen. Bij e-mail van 24 november 2011 heeft werknemer een aangepaste versie daarvan aan persoon A geretourneerd, welke versie – gedateerd 23 november 2011 – vervolgens op briefpapier van CHTC is geprint en is ondertekend door persoon A en werknemer. Daarmee heeft persoon A namens CHTC het nieuwe voorstel van werknemer aanvaard en is een overeenkomst tot stand gekomen. Voor zover de inhoud van de bestaande arbeidsovereenkomst tussen Ginaf Trucks en werknemer, waarnaar in dit voorstel wordt verwezen en waarvan volgens dit voorstel een kopie is bijgevoegd, persoon A noch CHTC bekend was, had het – ongeacht of (een van) partijen al dan niet rechtsgeleerde bijstand had(den) – op de weg van persoon A respectievelijk CHTC gelegen zich te vergewissen van de inhoud van die in het voorstel genoemde arbeidsovereenkomst. Ten aanzien van de ‘tienjaarstoezegging’ overweegt het hof dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad (Baijingsleer) besloten ligt dat in de naar billijkheid vastgestelde ontbindingsvergoeding door de kantonrechter alle omstandigheden van het concrete geval geacht moeten zijn meegewogen en tot uitdrukking te zijn gebracht in de hoogte van de ontbindingsvergoeding. Slechts in geval van een uitdrukkelijk niet meegewogen aanspraak is er ruimte voor een aparte procedure. Daarvan is in de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof geen sprake. In de ontbindingsbeschikking is door de kantonrechter melding gemaakt van zowel de vertrekregeling (door de kantonrechter ‘afvloeiingsregeling’ genoemd) als de tienjaarstoezegging. Verder heeft de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking het verzoek van GINAF tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen. Daarmee is in rechte een einde gemaakt aan de arbeidsovereenkomst. Van wanprestatie aan de zijde van GINAF, door het niet nakomen van de arbeidsovereenkomst voor de duur van tien jaar, kan daarmee geen sprake zijn en dus ook niet van schadevergoeding, zoals werknemer kennelijk meent. Hooguit zou werknemer nakoming van de overeengekomen termijn van tien jaar aan zijn vordering ten grondslag kunnen leggen, maar deze grondslag moet geacht worden verdisconteerd te zijn in de ontbindingsvergoeding, die immers (mede) is toegekend in verband met het voortijdig eindigen van de arbeidsovereenkomst.