Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 8 januari 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:44
werkneemster/Coöperatieve Rabobank U.A.
Feiten
Werkneemster was in dienst van Rabobank. Per 1 oktober 2014 is de functie van werkneemster door een reorganisatie komen te vervallen en is werkneemster boventallig geworden. Op de reorganisatie is een Sociaal Plan van toepassing. In het Sociaal Plan is onder meer een begeleidingstraject opgenomen. Het begeleidingstraject van werkneemster is op 1 oktober 2014 gestart en zou op 1 augustus 2015 eindigen. Tijdens het begeleidingstraject heeft werkneemster met succes gesolliciteerd op een functie bij de gemeente Rucphen. Werkneemster wordt bij de gemeente Rucphen aangesteld, onder het voorbehoud van overlegging van een VOG. Per 1 augustus 2015 is de arbeidsovereenkomst tussen werkneemster en Rabobank geëindigd. Rabobank heeft aan werkneemster een beëindigingsvergoeding uitbetaald met correctiefactor 0.6. Werkneemster meent echter dat zij op grond van het Sociaal Plan recht heeft op een hogere beëindigingsvergoeding, omdat sprake is geweest van een onsuccesvol begeleidingstraject in de zin van de vaststellingsovereenkomst en het Sociaal Plan. Werkneemster meent dat zij niet binnen het begeleidingstraject een nieuwe baan heeft gevonden, maar vier dagen na het eindigen daarvan (op 4 augustus 2015). Daarnaast is de aanstelling pas 1 september 2015 ingegaan. Rabobank voert verweer en meent dat bepalend is of tijdens het begeleidingstraject een nieuwe baan of een andere oplossing is gevonden. Dat er tijdens het begeleidingstraject een concreet aanbod is gedaan, maakt dat is voldaan aan de desbetreffende bepalingen in het Sociaal Plan dat een nieuwe baan is gevonden. De rechtbank in eerste aanleg heeft de vorderingen van werkneemster afgewezen. Werkneemster komt tegen dit oordeel in hoger beroep.
Oordeel
De eerste twee grieven van werkneemster, waarin zij grieft tegen de feitenvaststelling en tegen het oordeel van de rechter dat werkneemster niet kan worden gevolgd in haar stelling dat van 'het vinden van een nieuwe baan' in de zin van het Sociaal Plan pas sprake is op het moment dat die nieuwe baan aanvangt, treffen geen doel. Werkneemster grieft verder tegen het oordeel van de rechtbank dat van 'het vinden van een nieuwe baan' als bedoeld in het Sociaal Plan sprake is indien er tijdens het begeleidingstraject concreet uitzicht is ontstaan op het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst. Het hof stelt voorop dat de uitleg van het Sociaal Plan moet plaatsvinden aan de hand van de cao-norm. Bij toetsing aan die maatstaf kan werkneemster naar het oordeel van het hof niet worden gevolgd in haar standpunt dat van het vinden van een nieuwe baan alleen sprake is indien de medewerker tijdens het begeleidingstraject een concreet aanbod van een nieuwe werkgever heeft ontvangen en de medewerker dit aanbod heeft aanvaard. Het hof oordeelt dat het enkele feit dat een medewerker een door een werkgever reeds geformuleerd concreet aanbod voor een nieuwe baan nog niet formeel heeft, niet in de weg staat aan de conclusie dat de medewerker een nieuwe baan heeft gevonden tijdens het begeleidingstraject. Werkneemster grieft daarnaast tegen het oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende concreet uitzicht, omdat de gemeente een aanstellingsbesluit had genomen op 30 juni 2015. Werkneemster stelt dat zij de desbetreffende aanstelling pas op 4 augustus 2015 heeft ontvangen en zij toen pas heeft besloten om in te stemmen met het aanstellingsbesluit. Het hof volgt werkneemster niet in haar betoog. Zelfs als zij de aanstelling pas op 4 augustus 2015 heeft ontvangen, was er na het arbeidsvoorwaardengesprek met de gemeente op 25 juni 2015 al een voldoende concreet uitzicht. Ook de overige grieven van werkneemster treffen geen doel. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd.