Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 29 januari 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:261
werknemer/Aenova B.V.
Feiten
Werknemer is in 1987 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger) van Aenova B.V. (hierna: Aenova), laatstelijk als supportmedewerker. Op 15 maart 2011 heeft werknemer zich ziek gemeld. Bij brief van 7 februari 2014 heeft Aenova, na verkregen toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd met ingang van 1 juli 2014 wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Aenova heeft geen ontslagvergoeding aan werknemer betaald. Werknemer vordert, na vermeerdering van eis in hoger beroep, betaling van € 63.180,56 bruto wegens kennelijk onredelijk ontslag als bedoeld in artikel 7:681 aanhef en sub b (oud) BW. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer tot veroordeling van Aenova van een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep. Werknemer betoogt onder meer dat zijn arbeidsongeschiktheid aan Aenova te wijten is.
Oordeel
Als uitgangspunt geldt dat een werknemer die wegens langdurige arbeidsongeschiktheid wordt ontslagen geen recht heeft op een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een vergoeding rechtvaardigen. Werknemer lijdt aan (de stoornis van) Asperger, die er in belangrijke mate de oorzaak van is dat werknemer zich bij herhaling arbeidsongeschikt heeft gemeld. Aenova heeft in de loop der jaren binnen de grenzen van wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht rekening gehouden met de beperkingen van werknemer. Door de groei van Aenova en softwareontwikkelingen zijn er in de loop der jaren verschillende veranderingen doorgevoerd, onder meer ten aanzien van de werkmethode. Deze methode stond op gespannen voet met de voor werknemer noodzakelijke duidelijke structuur en regelmaat. Het hof gaat er in niet in mee dat werknemer van Aenova in dit opzicht mocht verlangen dat zij nog meer voor hem had kunnen en moeten doen, anders dan wat zij heeft gedaan (zoals hem een eigen werkruimte aanbieden en de begeleiding die zij in de loop der tijd aan hem heeft geboden, ook door het in autisme gespecialiseerde bureau Voorzet). Aenova is een kleine werkgever met een beperkt aantal werknemers. Van haar mag niet worden verwacht dat zij de werkwijze van haar organisatie geheel afstemt op hetgeen voor werknemer het meest wenselijk was. Daarbij komt dat meerdere arbeidsdeskundigen geoordeeld hebben dat de re-integratie-inspanningen voldoende waren. Op verzoek van werknemer heeft Aenova ook het bureau Voorzet ingeschakeld dat regelmatig met werknemer heeft gesproken, gemaild en hem heeft geïnformeerd en ondersteund bij de re-integratie in het tweede spoor. Dat werknemer na zijn periode van arbeidsongeschiktheid in 2009/2010 is gere-integreerd en ongeveer een jaar heeft gefunctioneerd, duidt evenmin op tekortschieten van Aenova als het gaat om de gepleegde re-integratie-inspanningen. Dat de re-integratie in zijn oude functie na zijn ziekmelding in 2011 is mislukt, is verklaarbaar uit de ontwikkelingen in de automatisering waarop werknemer door zijn beperkingen niet voldoende kon anticiperen. Daarvan valt echter niemand een verwijt te maken, ook Aenova niet. Ten aanzien van de klachten over onvoldoende communicatie en het onvoldoende betrekken van zijn jobcoach bij de gesprekken geldt dat het handelen van Aenova niet steeds vlekkeloos is geweest. Echter, in het totaal van de gepleegde re-integratie-inspanningen en de inzet van bureau Voorzet gedurende lange tijd op kosten van Aenova, leidt dit niet tot de conclusie dat Aenova tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen jegens werknemer. Van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst van werknemer kennelijk onredelijk is, is niet gebleken. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.