Rechtspraak
werknemer/werkgever c.s.
Feiten
Werknemer is op 3 juni 1996 bij werkgever in dienst getreden, laatstelijk op de afdeling interieur in de functie van timmerman/monteur. Werkgever heeft vanaf 2013 te kampen gekregen met tegenvallende bedrijfsresultaten. In augustus 2018 heeft werkgever, nadat hij langere tijd zonder resultaat had onderzocht of hij zijn onderneming kon verkopen, besloten om zijn bedrijf wegens bedrijfseconomische omstandigheden te staken. Hij heeft zijn bedrijfspand verkocht. In augustus 2018 heeft werkgever voor o.a. werknemer een ontslagvergunning gevraagd aan het UWV alsmede een verklaring voor de toepassing van de Overbruggingsregeling Transitievergoeding. De vergunning voor het ontslag van werknemer en de verklaring voor de toepassing van de Overbruggingsregeling heeft het UWV verleend op 18 oktober 2018. De arbeidsovereenkomst met werknemer is tegen 1 januari 2019 opgezegd. In of omstreeks december 2018 heeft werkgever zijn vof verkocht aan bedrijf X. Werknemer verzoekt werkgever en de twee vennoten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de resterende transitievergoeding van € 14.908,07 en een billijke vergoeding van € 350.000. Hij heeft met name betwist dat er voor de sluiting van de onderneming geen economische noodzaak was en voorts dat werkgever ten onrechte niet had onderzocht of werknemer herplaatsbaar was.
Oordeel
Het UWV heeft in zijn brief d.d. 18 oktober 2018 onder meer overwogen dat werkgever met de door hem aan het UWV overgelegde jaarrekeningen 2014-2017 alsmede zijn prognose 2018 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te kampen had met een structureel slechte of slechter worden financiële situatie, zodat zijnr besluit om zijn onderneming per 31december 2018 te staken begrijpelijk is, terwijl naar zijn oordeel voorts voldoende aannemelijk was dat hij aan zijn besluit om zijn onderneming te staken uitvoering zal geven. Werknemer verwijst voorts naar berichten en flyers. In die berichten is weliswaar sprake van de overname van de afdeling Interieur, maar daaruit volgt niet dat sprake is van een overname in de zin van artikel 7:662 e.v. BW. Uit het enkele feit dat bedrijf X en ook werkgever zelf het begrip overname hebben gebezigd in hun uitingen naar derden, volgt niet dat sprake is van een overname in de zin van de wet, nu daarvoor (veel) meer nodig is dan enkel de overname van een beperkt aantal roerende zaken en de (commerciële) berichtgeving daarover. Werknemer voert verder aan dat het UWV de ontslagvergunning (ook) ten onrechte heeft gegeven omdat is gebleken dat werkgever zijn onderneming niet heeft gestaakt vanwege financiële problemen, maar omdat zijn vennoten met pensioen wilden gaan. Het feit dat de vennoten als reden voor de sluiting van hun bedrijf naar buiten toe hun leeftijd hebben opgegeven en niet de uit hun jaarstukken blijkende slechte financiële omstandigheden, is begrijpelijk. Men loopt nu eenmaal niet te koop met de financiële moeilijkheden die men heeft. Dat neemt niet weg dat die moeilijkheden, zoals deze uit de jaarstukken en prognose zijn gebleken, inderdaad ten grondslag moeten hebben gelegen aan het besluit van werkgever om – nadat hij zonder resultaat had onderzocht of hij zijn bedrijf kon overdragen aan een derde – zijn bedrijf te staken. Voor zover de vennoten van werkgever bij het nemen van hun besluit mede hun leeftijd in aanmerking hebben genomen, kan dit niet tot de conclusie leiden dat het UWV de ontslagvergunning ten onrechte heeft verleend. Een en ander leidt tot de conclusie dat het UWV op goede gronden heeft besloten om werkgever op de voet van artikel 7:669 lid 3 sub a BW toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen en terecht heeft geconcludeerd dat werkgever voldoet aan de voorwaarden voor de Overbruggingsregeling Transitievergoeding. De verzoeken van werknemer zijn daarom af te wijzen.