Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 28 mei 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:1929
DHL Global Forwarding (Netherlands) B.V./werknemer
Feiten
Werknemer is op 1 september 2017 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van DHL Global Forwarding Netherlands B.V. (hierna: DHL). De laatst beklede functie van werknemer was de functie van Operational Account Specialist. Per 6 juli 2018 is de functie van werknemer komen te vervallen. DHL heeft per 1 september 2018 de betaling van het loon van werknemer gestaakt, omdat werknemer niet akkoord was gegaan met herplaatsing in een door DHL aangeboden functie dan wel beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter geoordeeld dat DHL ten onrechte de loondoorbetaling van werknemer heeft stopgezet. DHL heeft werknemer vervolgens te kennen gegeven dat de betaling van zijn salaris per 1 december 2018 alsnog zou worden gestaakt. Op 29 november 2018 heeft DHL een ontbindingsverzoek bij de Rechtbank Noord-Holland ingediend. Als tegenverzoek heeft werknemer verzocht DHL te veroordelen tot doorbetaling van het salaris alsmede betaling van het achterstallige salaris. Dit tegenverzoek is bij beschikking van 15 februari 2019 toegewezen. Werknemer verzoekt thans arrest te wijzen onder toepassing van de zogenoemde afstemmingsregel op voornoemde beschikking. Hij heeft zijn eis gewijzigd in die zin dat hij thans naast het in eerste aanleg gevorderde ook vordert DHL te veroordelen tot betaling van achterstallig loon en bijbehorende arbeidsvoorwaarden, ook vanaf 1 december 2018 tot de datum van het te wijzen arrest.
Oordeel
Belang bij vordering?
DHL heeft allereerst aangevoerd dat werknemer geen belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij de mogelijkheid heeft zijn vordering op korte termijn in de ontbindingsprocedure aan de Rechtbank Noord-Holland voor te leggen. Daarnaast zal volgens DHL behandeling van het incidentele appel leiden tot ongerechtvaardigde uitbreiding van de rechtsstrijd in hoger beroep, omdat het appel verwijst naar een nieuwe gebeurtenis – de loonstop van 1 december 2018 – die ná het bestreden vonnis heeft plaatsgevonden. Het hof volgt DHL niet in haar bezwaar. Het feit dat werknemer de mogelijkheid had de incidentele vorderingen ook in te brengen in de inmiddels door DHL geëntameerde ontbindingsprocedure betekent niet dat werknemer geen belang had bij deze vorderingen in deze procedure. In theorie had DHL het ontbindingsverzoek kunnen intrekken voordat werknemer een verweerschrift had ingediend. Dat werknemer in de ontbindingsprocedure bij verweerschrift een dergelijk tegenverzoek heeft gedaan, doet aan het voorgaande niet af. De loonstop van 1 december 2018 is net als de loonstop van 1 september 2018 een gevolg van de tussen partijen bestaande discussie of DHL een redelijk voorstel aan werknemer heeft gedaan en of DHL aan haar inspanningsverplichting tot herplaatsing heeft voldaan nadat de functie van werknemer in juli 2018 kwam te vervallen. Een en ander had in deze procedure kunnen worden beoordeeld.
Afstemmingsregel
De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan, dient zijn uitspraak in beginsel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ook al is er een rechtsmiddel tegen die uitspraak ingesteld (zie het arrest van 19 mei 2000 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2000:AA5870). Het hof ziet geen reden van deze afstemmingsregel af te wijken en zal zijn arrest dan ook afstemmen op de beschikking van 15 februari 2019. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd en de vordering waarmee werknemer in hoger beroep zijn eis heeft vermeerderd wordt toegewezen.