Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Avans
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 23 januari 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:203

werkneemster/Stichting Avans

De gekapitaliseerde potentiële waarde van de voorzieningen is ca. 3,5 keer zo hoog als de transitievergoeding en kan worden gezien als een gelijkwaardige voorziening.

Feiten

Werkneemster is op 1 maart 2001 in dienst getreden bij Avans. Op de arbeidsovereenkomst is de cao HBO van toepassing. Werkneemster heeft in verschillende functies gewerkt. Met ingang van 1 juli 2016 is werkneemster voor de duur van maximaal vier jaar benoemd tot adjunct-directeur. De benoeming zou eindigen per 1 juli 2020, tenzij werkneemster dan het voor de functie vereiste masterdiploma had behaald. Vaststaat dat werkneemster het masterdiploma per datum mondelinge behandeling in hoger beroep niet behaald had en daar ook overigens van heeft afgezien. Werkneemster maakte als adjunct-directeur deel uit van de directie van de Academie voor Deeltijd (hierna: AVD). Werkneemster heeft zich per 24 april 2018 ziek gemeld. In 2017 ontstonden er financiële problemen bij de AVD. Op 7 juni 2018 heeft de interim-directeur van de AVD de hoofdlijnen van een nieuw organisatieplan besproken met de Academieraad. De Academieraad heeft op 8 juni 2018 aan het college van bestuur van Avans bericht dit organisatieplan te ondersteunen, maar geen vertrouwen meer te hebben in de directie van de AVD. Naar aanleiding van die brief heeft het CvB werkneemster met onmiddellijke ingang vrijgesteld van werkzaamheden. De bedrijfsarts heeft op 26 juni 2018 een verharding van de arbeidsrelatie geconstateerd en geadviseerd een mediator in te schakelen. Werkneemster heeft op 28 juni 2018 beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep HBO tegen het besluit van het college van bestuur van 14 juni 2018. Op 12 juli 2018 is er een mediation tussen partijen gestart. Deze mediation is na enkele gesprekken op 7 september 2018 zonder resultaat beëindigd. De bedrijfsarts heeft op 18 september 2018 geoordeeld dat werkneemster per die datum weer volledig arbeidsgeschikt was en dat de aangeboden functie bij het ESB zijns inziens passend was. De Commissie van Beroep heeft het beroep van werkneemster tegen het besluit van het college van bestuur van 14 juni 2018 gegrond verklaard. Bij brief van 1 oktober 2018 heeft werkneemster aan het college van bestuur bericht dat de uitspraak van de Commissie van Beroep impliceert dat er geen (juridische) belemmeringen meer zijn om haar eigen werkzaamheden te hervatten bij de ADV als adjunct-directeur en heeft zij bericht dat zij haar werkzaamheden zal hervatten. Voorts heeft zij verzocht om rehabilitatie. Tussen partijen is nog gecorrespondeerd over de aangeboden functie en over een voorstel om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, maar dit heeft niet geleid tot overeenstemming. Avans heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen. Werkneemster komt op tegen de beschikking.

Oordeel

Werkneemster verzet zich tegen de ontbinding, omdat volgens haar niet is onderzocht of binnen de organisaties van Avans nog herplaatsingsmogelijkheden waren. In hoger beroep heeft werkneemster bevestigd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en heeft zij verklaard dat zij geen mogelijkheden ziet tot herstel van de arbeidsverhouding en zich in zoverre neerlegt bij de ontbinding. Na het verweerschrift had ze het gevoel dat ze niet langer veilig bij Avans kon rondlopen en dat als ze terug zou gaan het wachten was op een volgend incident. Gelet op deze uitlatingen is het hof van oordeel dat herplaatsing in een andere functie bij Avans niet in de rede ligt. Dit betekent dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen terecht heeft ontbonden.

Billijke vergoeding

De vervolgvraag is of werkneemster een billijke vergoeding toekomt. Volgens werkneemster is sprake van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Avans. Werkneemster stelt daartoe onder meer dat Avans haar re-integratie niet heeft bevorderd, ook niet na adviezen van de bedrijfsarts. Nu uit de verschillende door Avans aangedragen door werkneemster per e-mail uitgevaardigde communiqués is te herleiden dat werkneemster het gestelde door Avans gevolgde re-integratietraject bevestigt, oordeelt het hof dat van het gestelde ernstig verwijtbaar handelen ter zake van de re-integratie door Avans, geen sprake is. Ook in het niet langer volgen van een mediationtraject op het moment dat geprocedeerd werd en zou gaan worden, ziet het hof geen ernstig verwijtbaar gedrag. Naar het oordeel van het hof is ook in het kader van herplaatsing niet gebleken van ernstig verwijtbaar gedrag, nu Avans een voldoende passende functie heeft aangeboden. Avans heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich op goede gronden genoodzaakt heeft gezien aan werkneemster de toegang tot de gebouwen van Avans te weigeren, althans is in elk geval op dit punt ook niet gebleken van zodanig ernstig verwijtbaar handelen van Avans dat om die reden een billijke vergoeding verschuldigd zou zijn.

Transitievergoeding

Met betrekking tot het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding twisten partijen over de vraag of er sprake is van een gelijkwaardige voorziening. Het hof stelt voorop dat de beoordeling of er sprake is van een gelijkwaardige voorziening vooral een kwestie is van feitelijke waardering aan de hand van de omstandigheden van het geval. Het hof acht de in de cao HBO opgenomen voorzieningen waarop werkneemster aanspraak kan maken zeker gelijkwaardig aan de wettelijke transitievergoeding. Ook indien wordt uitgegaan van de door werkneemster gestelde hoogte van de transitievergoeding, is de gekapitaliseerde potentiële waarde van de voorzieningen ca. 3,5 keer zo hoog als de transitievergoeding. Het verzoek om toekenning van een transitievergoeding is terecht afgewezen.