Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 21 april 2020
ECLI:NL:GHAMS:2020:1161
Feiten
Werkneemster is van 1 april 2016 tot en met 30 september 2016 in dienst geweest van Arbex Services B.V. (hierna: Arbex) in de functie van medewerkster housekeeping. Gedurende 38 uur per week was zij belast met het schoonmaken van hotelkamers. Deze werkzaamheden heeft zij verricht vanaf de aanvang van het dienstverband op 1 april 2016 tot en met 26 mei 2016. Op 27 mei 2016 heeft werkneemster zich ziek gemeld wegens pijnklachten aan haar rechterhand. Na haar ziekmelding heeft werkneemster geen werkzaamheden voor Arbex meer verricht, met uitzondering van aangepaste werkzaamheden op 18 en 19 juli 2016 in het kader van het streven naar re-integratie van werkneemster in het bedrijf van Arbex. Nadat zij met die aangepaste werkzaamheden was gestopt, is aan het streven naar re-integratie geen vervolg gegeven. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat Arbex is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht als werkgever. Op deze grond vordert zij onder meer de veroordeling van Arbex tot schadevergoeding ten belope van € 11.037,71. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen.
Oordeel
Weliswaar heeft werkneemster gesteld dat de bedoelde gezondheidsklachten zijn veroorzaakt door haar werkzaamheden voor Arbex, maar zij heeft in hoger beroep evenmin als in eerste aanleg voldoende feiten gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat die klachten daadwerkelijk door die werkzaamheden zijn veroorzaakt. Zij voert aan (1) dat de klachten tijdens het werk voor Arbex zijn ontstaan, (2) dat zij ‘langdurig zwaar belast’ is bij de uitoefening van haar werkzaamheden, die zij als ‘te veel’ en ‘te zwaar’ heeft bestempeld, en (3) dat zij geen voorgeschiedenis heeft met betrekking tot haar klachten en dat andere gebeurtenissen waaruit die kunnen volgen, ontbreken. Werkneemster gaat er echter aan voorbij dat zij feitelijk minder dan twee maanden voor Arbex heeft gewerkt, dat de door Arbex ingeschakelde bedrijfsarts haar met ingang van 18 juli 2016 gedeeltelijk arbeidsgeschikt heeft bevonden, namelijk gedurende vier uur per dag voor aangepaste arbeid in het bedrijf van Arbex, en dat een verklaring van een deskundige zoals bedoeld in artikel 7:629a BW waaruit blijkt dat werkneemster vanaf de genoemde datum desalniettemin volledig arbeidsongeschikt was, ontbreekt. Hierbij is mede van betekenis dat het beperkte tijdsbestek van minder dan twee maanden dat zij feitelijk voor Arbex heeft gewerkt, het aantal door haar gewerkte uren van ongeveer 38 per week en de, onbestreden, verzoeken van 5 en 6 mei 2016 van werkneemster aan Arbex om meer uren te mogen werken, niet wijzen op de gestelde te grote en te zware belasting, wat daarvan verder ook zij. Het enkele feit dat de gezondheidsklachten zijn ontstaan gedurende de periode waarin werkneemster werkzaamheden voor Arbex heeft verricht, is in het licht van het bovenstaande onvoldoende om aan te nemen dat die klachten door die werkzaamheden zijn veroorzaakt, ook als voor juist wordt gehouden dat werkneemster geen voorgeschiedenis heeft op het punt van haar klachten en deze niet tot andere gebeurtenissen kunnen worden herleid. De slotsom is dat ook in hoger beroep niet is komen vast te staan dat werkneemster schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden voor Arbex, alleen al wegens het ontbreken van voldoende door werkneemster gestelde feiten op grond waarvan aannemelijk zou kunnen zijn dat haar gezondheidsklachten door de aard en/of de omvang van die werkzaamheden zijn veroorzaakt. Arbex is daarom niet aansprakelijk voor de schade waarvan werkneemster vergoeding vordert. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.