Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 14 oktober 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:10801
Vordering van werkgeefster tot onmiddellijke staking van werkzaamheden bij concurrent afgewezen, aangezien werknemer op instructie van werkgeefster bij de concurrent werkzaam was in een poging een samenwerking te bewerkstelligen.

Feiten

Werknemer is vanaf 2018 parttime in dienst bij werkgeefster in de functie van compliance officer. Vanaf 1 oktober 2019 is werknemer op basis van de gesloten arbeidsovereenkomst fulltime gaan werken in die functie bij werkgeefster. In die arbeidsovereenkomst zijn onder meer een geheimhoudingsbeding, een non-concurrentiebeding en een relatiebeding opgenomen, waarbij voor alle gedingen geldt dat bij overtreding een boete is verschuldigd. Werkgeefster is van mening dat werknemer heeft gehandeld in strijd met het non-concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding, doordat hij werkzaamheden heeft verricht voor bedrijf X, een directe concurrent van werkgeefster. Werkgeefster vordert bij vonnis in kort geding dat werknemer wordt veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van zijn werkzaamheden voor bedrijf X en het zich onthouden van enig ander doen of laten strijdig met het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen verbod in het concurrentiebeding en relatiebeding. Tevens vordert werkgeefster dat werknemer zich houdt aan het geheimhoudingsbeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst.

Oordeel

Niet in geschil is het bestaan van een non concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding. De kantonrechter beoordeelt het verweer dat is gevoerd. Kort gezegd komt het verweer erop neer dat werknemer op instructie van werkgeefster werkzaamheden heeft verricht voor bedrijf X, een betaalinstelling in Turkije, waarmee werkgeefster gepoogd heeft een verdergaande samenwerking te realiseren. Niet alleen werknemer, maar ook een collega van hem en bestuurder/directeur bij werkgeefster, zijn werkzaam geweest bij bedrijf X. Laatstgenoemde maakte zelfs enige tijd deel uit van de raad van bestuur van bedrijf X, totdat de samenwerking eindigde, aldus werknemer. Werkgeefster heeft dit verweer onvoldoende kunnen betwisten. Bij deze stand van zaken valt volgens de kantonrechter zonder nadere bewijslevering niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen of werknemer in strijd met genoemde bedingen heeft gehandeld. Het gevorderde wordt dus afgewezen.