Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 20 april 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:1202
Werknemer heeft niet tijdig een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet aanhangig gemaakt, zodat het ontslag onaantastbaar is geworden.

Feiten

Werkgever exploiteert een bakkersbedrijf. Bij arbeidsovereenkomst heeft werknemer zich verbonden om met ingang van 1 februari 2019 voor de duur van 12 maanden in dienst te treden bij werkgever. Nadat werknemer op 21 december 2019 niet op het werk was verschenen, heeft werkgever hem op 22 december 2019 op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat aannemelijk wordt geacht dat het ontslag op staande voet in de aangekondigde bodemprocedure geen stand zal houden en werkgever veroordeeld tot betaling van loon over de maanden december 2019 en januari 2020. Werkgever komt tegen het vonnis in hoger beroep.

Oordeel

Werknemer heeft bij op 19 februari 2020 gedateerd verzoekschrift de kantonrechter verzocht om het op staande voet gegeven ontslag te vernietigen, maar heeft dat verzoekschrift vervolgens op 24 februari 2020 weer ingetrokken. Nu na het verstrijken van de (in art. 7:686a lid 4 onder a BW vervatte) wettelijke vervaltermijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd geen verzoek tot vernietiging van het op staande voet gegeven ontslag aanhangig is, is dat ontslag onaantastbaar geworden waardoor de arbeidsovereenkomst op 22 december 2019 is geëindigd. Nu de vorderingen zijn toegewezen op basis van de verwachting dat het ontslag op staande voet in de bodemprocedure zal worden vernietigd en de arbeidsovereenkomst pas op 31 januari 2020 zal eindigen, kan dat de vorderingen dus niet dragen.