Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 oktober 2020
ECLI:NL:RBAMS:2020:5066
Feiten
Werknemers werken bij Evean Zorg (hierna: Evean). Een van hen is werkzaam in de functie van helpende, de andere in de functie van verzorgende. Beide werknemers werken op dezelfde locatie van Evean. Op 28 april 2020 doet een collega melding dat zij zou hebben gezien dat werknemers boodschappen van de afdeling mee zouden hebben genomen. Deze werknemer heeft ook een uitvoerige verklaring afgelegd waaruit blijkt dat de werknemers boodschappen hebben gestolen. Evean heeft bestellijsten overgelegd die de bestelde boodschappen in de periode van oktober 2019 tot en met mei 2020 tonen. Volgens Evean volgt hieruit dat er hoeveelheden levensmiddelen zijn besteld die niet in verhouding staan tot het aantal bewoners op de afdeling en dat er daarnaast producten zijn besteld die de bewoners niet (mogen) eten. Het boodschappenbudget van de afdeling is vanaf het najaar van 2019 over een periode van 43 weken met ruim € 8.000 overschreden. Op 19 juni 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden met werknemers. In dit gesprek zijn zij geconfronteerd met de verdenking van Evean dat zij boodschappen zouden hebben gestolen. Werknemers hebben de beschuldigingen ontkend. Na afloop van het gesprek zijn werknemers geschorst. Er is nog een verklaring opgesteld door een collega die anoniem wil blijven. Ook in deze verklaring valt te lezen dat werknemers boodschappen hebben gestolen. Evean verzoekt de kantonrechter daarom de arbeidsovereenkomsten met werknemers te ontbinden op de gronden e, g, h of i. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft Evean naar voren gebracht dat op grote schaal boodschappen zijn gestolen door werknemers. Dit gedrag kwalificeert Evean als (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten en dient tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomsten te leiden. Daarnaast is door dit gedrag de arbeidsverhouding onherstelbaar verstoord. Voortzetting van de dienstverbanden behoort volgens Evean niet langer tot de mogelijkheden. Werknemers betwisten dat zij boodschappen hebben weggenomen voor privégebruik.
Oordeel
Evean stelt dat de redelijke grond voor ontbinding met name is gelegen in (ernstig) verwijtbaar handelen van werknemers. Evean onderbouwt haar stelling dat sprake is geweest van diefstal van boodschappen met twee getuigenverklaringen. Werknemers hebben de juistheid van deze getuigenverklaringen uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. Zij wijzen erop dat de verklaring van de ene collega ruim anderhalve maand na haar melding is opgesteld. De verklaring van de anonieme getuige is zelfs pas na schorsing opgemaakt, nadat aan alle collega’s over het stelen van boodschappen was gecommuniceerd. Daar komt bij dat de getuigen niet specificeren wat zij precies hebben gezien en wanneer. Teneinde de gegrondheid van de meest verstrekkende opzeggingsgrond (de e-grond) te kunnen beoordelen, wordt nadere bewijsvoering noodzakelijk geacht. De tot op heden overgelegde stukken geven, mede in het licht van het gemotiveerde verweer, onvoldoende uitsluitsel om tot vaststelling van de (verweten) gedragingen van werknemers te komen. Nu Evean zich op voornoemde opzeggingsgrond beroept, rust op haar de bewijslast. De betreffende bewijsvoering is voorts van belang in het kader van de vraag naar de eventuele transitievergoeding en billijke vergoeding, nu Evean zich erop beroept dat voor toekenning daarvan geen plaats is omdat sprake zou zijn van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van werknemers. Alle verdere beslissingen worden aangehouden.