Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 21 september 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:11871
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 juli 2020 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Personal Selection Agency B.V. (hierna: PSA) als managing consultant. Tussen partijen hebben gesprekken plaatsgevonden met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst (vso) op grond waarvan het dienstverband per 1 januari 2021 zou eindigen. Sinds medio november 2020 is werkneemster arbeidsongeschikt. Werkneemster vordert PSA te veroordelen om aan haar binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis een bedrag van € 11.393,08 en € 1.718,04 (netto) te voldoen. Daarnaast vordert werkneemster het relatiebeding tussen partijen geheel te vernietigen, subsidiair gedeeltelijk te vernietigen, meer subsidiair voor recht te verklaren dat PSA hieraan geen rechten mag ontlenen. Aan haar vordering legt werkneemster ten grondslag dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan per 1 januari 2021 een einde is gekomen aan haar dienstverband met PSA. Daarbij heeft zij nog recht op uitbetaling van haar salaris over de maand december 2020, alsmede uitbetaling van vakantiegeld en nog niet opgenomen vakantiedagen. PSA voert verweer tegen de vordering van werkneemster, dat erop neerkomt dat PSA betwist dat tussen partijen een vso is overeengekomen. Daarmee heeft werkneemster in strijd met de opzegtermijn haar arbeidsovereenkomst met PSA beëindigd, als gevolg waarvan PSA in de parallelle verzoekschriftprocedure betaling van de forfaitaire schadevergoeding vordert.
Oordeel
Tussen partijen staat ter discussie of een vso tot stand is gekomen, waaraan beide partijen bepaalde rechten en verplichtingen kunnen ontlenen, zoals bijvoorbeeld de ontheffing van werkneemster van haar relatiebeding. Tussen partijen staat echter niet (langer) ter discussie dat per 1 januari 2021 aan het dienstverband een einde is gekomen. PSA heeft in de beëindiging van het dienstverband berust in de zin dat zij enkel nog de forfaitaire schadevergoeding van artikel 7:672 lid 11 BW van werkneemster verzoekt in de parallelle verzoekschriftprocedure. De kantonrechter zal bij de beoordeling van de vorderingen in deze procedure dan ook als uitgangspunt nemen dat het dienstverband tussen partijen per 1 januari 2021 is geëindigd. Dat aan het dienstverband een einde is gekomen, betekent dat in deze procedure nog beoordeeld dient te worden in hoeverre werkneemster nog rechten kan ontlenen aan haar dienstverband met PSA voor de periode voorafgaand aan het einde van het dienstverband en aan de beëindiging van het dienstverband zelf. In de parallelle verzoekschriftenprocedure komt aan de orde in hoeverre werkneemster jegens PSA nog verplichtingen heeft als gevolg van het einde van haar dienstverband. Vervolgens komt in het kader van beide procedures nog de vraag aan de orde in hoeverre PSA bepaalde bedragen mocht verrekenen via de laatste salarisspecificatie en hoe deze verrekening zich verhoudt met de vordering van werkneemster tot betaling van de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, die zij in deze procedure vordert. Dat werkneemster per 1 januari 2021 uit dienst van PSA is gegaan betekent in de eerste plaats dat zij recht heeft op doorbetaling van haar salaris over de maand december 2020. Daarnaast vordert werkneemster uitbetaling van vakantiegeld over de periode dat zij bij PSA in dienst is geweest en uitbetaling van nog niet opgenomen vakantiedagen. Deze vorderingen zullen worden toegewezen. Nu niet langer betwist is dat werkneemster per 1 januari 2021 uit dienst van PSA is gegaan heeft zij op grond van artikel 7:673 lid 1 BW recht op de transitievergoeding. De vordering van werkneemster tot vergoeding van de advocatenkosten van € 1.718,04 zal worden afgewezen. Zoals blijkt uit de reactie van de gemachtigde van werkneemster van 4 december 2020 was dat element nog niet geregeld in het door PSA aan de gemachtigde van werkneemster toegezonden voorstel voor de vso. Op de opmerking van de gemachtigde is nooit een akkoord gekomen van PSA, zodat er, ook niet stilzwijgend, van kan worden uitgegaan dat partijen op dit punt overeenstemming hebben bereikt. Hetzelfde geldt in feite voor het verval van het relatiebeding. Niettemin vernietigt de kantonrechter het relatiebeding gedeeltelijk.