Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 22 december 2021
ECLI:NL:RBMNE:2021:6163
Feiten
Werknemer is sinds 14 april 2011 als asbestsaneerder/sloper in dienst van werkgeefster tegen een salaris van € 3.816,63 bruto per vier weken. Op 14 juli 2021 vindt er een gesprek plaats waarbij de directeur werknemer heeft beschuldigd van diefstal en om die reden heeft aangegeven het dienstverband met werknemer te willen beëindigen. Werknemer heeft vervolgens niet meer gewerkt en heeft met ingang van 13 augustus 2021 ook geen loon meer ontvangen. Werknemer dient op 12 oktober 2021 een verzoekschrift in met het verzoek tot loonbetaling – inclusief 50% wettelijke verhoging – vanaf 14 augustus 2021 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Werknemer stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd omdat er geen ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat werkgeefster niet kan aantonen dat een ontslag op staande voet is gegeven en daarmee erkent werkgeefster dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. Dat werknemer geen loon heeft ontvangen omdat werkgeefster zich op een niet gegeven ontslag op staande voet heeft gebaseerd, valt werkgeefster te verwijten. De loonvordering wordt toegekend. Het verzoek tot matiging van de wettelijke verhoging wordt afgewezen. Het verzoek tot betaling van wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten wordt toegewezen.