Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 25 januari 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:164
Feiten
Werknemer is vanaf 1 oktober 2015 tot 1 december 2016 bij een autoschadebedrijf in dienst geweest als spuiter. Werknemer was in hoofdzaak gedetacheerd bij Hydrauvision, waar hij werkzaam was in de spuitcabine. Hij schuurde objecten, zoals slangbreukventielen, zette ze in de primer en lakte ze de dag daarop af. Op 3 maart 2016 is werknemer tijdens het uitvoeren van werkzaamheden voor Hydrauvision ten val gekomen. Als gevolg hiervan heeft hij een wervelfractuur opgelopen. Nadien is hij twee maanden arbeidsongeschikt geweest en heeft hij een korset moeten dragen. Werknemer heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat Hydrauvision en/of het autoschadebedrijf (hierna: Hydrauvision c.s.) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en te lijden schade als gevolg van het arbeidsongeval van 3 maart 2016, met veroordeling tot betaling van die schade. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Op zich is komen vast te staan dat werknemer een ongeval is overkomen tijdens de uitoefening van zijn werk en dat hij hierdoor schade heeft geleden, maar Hydrauvision c.s. hebben volgens de kantonrechter in voldoende mate aan de op hen rustende zorgplicht voldaan. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld. Bij tussenarrest heeft het hof een mondelinge behandeling gelast om partijen de gelegenheid te bieden nadere informatie te verstrekken ten aanzien van de omstandigheden waaronder de te spuiten slangbreukventielen in het spuitrek waren gehangen en wie daarbij betrokken zijn geweest. Vast staat in ieder geval dat werknemer bij het spuiten van slangbreukventielen vanaf een middel om op hoogte te werken is gevallen. Onduidelijk is of dit middel een trap is geweest of een rolsteiger. Voorts is onduidelijk van welke hoogte werknemer is gevallen: 50 cm of iets tussen de 50 en 100 cm.
Oordeel
Uit de omstandigheid dat Hydrauvision c.s. in de spuitcabine een trap of ladder heeft geplaatst, volgt dat het haar bekend was dat een spuiter onder omstandigheden zijn of haar werk niet vanaf de werkvloer kon uitvoeren. Dat betekent dat het werken op hoogte onderdeel uitmaakte of kon uitmaken van de opgedragen werkzaamheden. Daarbij betrekt het hof als feit van algemene bekendheid dat de aard van de werkzaamheden (het voorbewerken en spuiten van in een rek van 2,5 meter hoog opgehangen zaken) met zich brengt dat de werknemer met armen en wellicht ook het bovenlichaam moet bewegen om de werkzaamheden uit te voeren, daarbij mogelijk ook ver moet reiken, voor het schuren mogelijk kracht moet uitoefenen op de te bewerken zaken en daarbij ter beoordeling van de deugdelijkheid van zijn werk de te bewerken oppervlakte ook van enige afstand zal moeten kunnen beoordelen. Het gebruik van een middel om op hoogte te werken gaat in dat geval verder dan wat als incidenteel huis-, tuin- en/of keukengebruik kan worden beschouwd. Dat betekent ook dat een werkgever het risico in het leven roept dat een werknemer door omstandigheden een ongeval overkomt dat samenhangt met het werken op hoogte. Dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden een hoogteniveau van niet meer dan 50 cm hoefde te worden overbrugd doet daaraan niet af. Met inachtneming van de Kelderluik-criteria oordeelt het hof dat gelet op de risico’s die verbonden zijn aan het werken op hoogte, de kans dat ongevallen ontstaan bij het niet in acht nemen van de benodigde oplettendheid en voorzichtigheid groot is, ook wanneer die hoogte beperkt is.
Wanneer wordt aangenomen dat de noodzaak om op hoogte te werken is ontstaan door de lengte van de haken waaraan de te spuiten objecten waren opgehangen en het gebruik van langere haken mogelijk is en niet ongebruikelijk was, dan is de conclusie gerechtvaardigd dat het risico zich op eenvoudige wijze laat voorkomen door de te spuiten objecten aan langere haken op te hangen. Deze oplossing ter voorkoming van het risico is dus een reële optie. Recapitulerend komt het hof dan tot het oordeel dat werknemer bij de uitvoering van opgedragen spuitwerkzaamheden gebruik heeft moeten maken van een middel om op hoogte te werken. De noodzaak daartoe is onderkend door de werkgever, die daarvoor een klimmiddel (trap/ladder) in de spuitcabine heeft geplaatst. Van een onvoorzien gebruik van een klimmiddel in een huis-, tuin- en keukensituatie is in dit geval geen sprake. Bij het werken vanaf een klimmiddel bestaat het risico van vallen, ongeacht de aard van het klimmiddel en de hoogte waarop moet worden gewerkt. De kans op vallen neemt toe als gevolg van de aard van de te verrichten werkzaamheden. De kans op vallen had op eenvoudige wijze tot nul gereduceerd kunnen worden door de te bewerken onderdelen aan langere haken te hangen, wat in het verleden ook wel is gebeurd, maar bij het aanbieden van de objecten aan werknemer op 3 maart 2016 niet is onderkend. Dat Hydrauvision c.s. specifieke maatregelen hebben getroffen of instructies hebben gegeven om ervan verzekerd te zijn dat de te bewerken objecten op de juiste hoogte zouden worden aangeleverd, is niet gebleken. Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat Hydrauvision c.s. voor het verrichten van de arbeid niet zodanige maatregelen hebben getroffen dat kon worden voorkomen dat werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat dit geldt in alle mogelijke omstandigheden, dus ongeacht de vraag of werknemer zich nu op 100 cm of 50 cm van de vloer bevond en ongeacht de vraag of hij nu gebruikmaakte van een regelmatig gekeurde trap of ladder, dan wel een rolsteiger. Het bestreden vonnis wordt vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar, evenals de gevorderde veroordeling tot vergoeding van schade, op te maken bij staat. De hoofdelijkheid van de aansprakelijkheid volgt uit het bepaalde in artikel 6:6 lid 1 BW juncto artikel 7:658 lid 1 en lid 3 BW.