Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 2 februari 2022
ECLI:NL:RBMNE:2022:349
Kort geding. Hoewel het concurrentiebeding ten dele in strijd is met het belemmeringsverbod uit artikel 9a Waadi, leidt dit er niet toe dat de kantonrechter overgaat tot schorsing van het concurrentiebeding.

Feiten

Werkgever is een internationale onderneming met zeven vestigingen in Nederland en ongeveer driehonderd werknemers. Zij levert hoogwaardige ICT-diensten en -oplossingen aan klanten in het bedrijfsleven, aan overheidsorganisaties en aan non-profitinstellingen. Het grootste deel van haar dienstverlening ziet op de detachering van hoger opgeleid personeel. Werknemer is op 1 oktober 2016 in dienst getreden bij werkgever als projectmanager/consultant op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de overeenkomst staat een concurrentiebeding opgenomen. Schending van het concurrentiebeding leidt tot verschuldigdheid van een boete. Vanaf zijn indiensttreding is werknemer tweemaal gedetacheerd geweest. Zijn laatstgenoten loon bedraagt € 6.050 per maand, exclusief emolumenten. Werknemer heeft een aanbod van een ander bedrijf om in dienst te treden als director consulting service tegen een brutoloon van € 7.200 per maand. Dit bedrijf wil hem detacheren. Werkgever heeft aan werknemer te kennen gegeven dat hij geen toestemming zal verlenen voor indiensttreding bij de beoogde werkgever, omdat werknemer daarmee het concurrentiebeding schendt. Werkgever heeft werknemer een salarisverhoging toegekend en zijn bonus- en leasebedragen verhoogd. Werknemer vordert in kort geding (primair) dat de kantonrechter het concurrentiebeding schorst en (subsidiair) dat werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding aan werknemer. Werknemer brengt naar voren dat (1) sprake is van een schending van het belemmeringsverbod (art. 9 Waadi) en dat het concurrentiebeding daardoor nietig is, (2) het beding te ruim is geformuleerd, (3) de werkzaamheden niet concurrerend zijn ten opzichte van werkgever en (4) werkgever onvoldoende belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding.

Oordeel

Het beding is opgedeeld in twee delen. Het eerste deel is volgens de kantonrechter nietig, omdat het in strijd is met het belemmeringsverbod. Het tweede deel daarentegen, dat ziet op het verrichten van concurrerende werkzaamheden, is niet nietig. Van belang hierbij is dat de werknemer niet wordt verhinderd om bij een van de bedrijven waarbij hij is gedetacheerd in dienst te treden, maar wordt verhinderd om in dienst te treden bij een ander detacheringsbedrijf. De kantonrechter volgt werknemer niet in zijn stelling dat het beding te ruim zou zijn geformuleerd. Het concurrentiebeding is duidelijk afgebakend tot concurrerende werkzaamheden. Verder is de kantonrechter voorlopig wel van oordeel dat de huidige werkgever en de beoogde werkgever wel degelijk als elkaars concurrenten kunnen worden beschouwd. De bedrijven leveren dezelfde diensten op dezelfde markt en binnen dezelfde expertisegebieden. Zij zijn voor een deel zelfs werkzaam voor dezelfde klanten. Ook heeft werknemer belangrijke kennis over de marktpositie, beoogde klanten en de (aanbiedings)tarieven van werkgever. Deze kennis kan hem in zijn beoogde functie, die deels bestaat uit commerciële activiteiten, een concurrentievoordeel geven. De indiensttreding bij de beoogde werkgever levert dan ook wel een schending op van het concurrentiebeding. Een belangenafweging tussen het belang van werknemer en dat van werkgever leidt ertoe dat de kantonrechter het niet waarschijnlijk acht dat werknemer onbillijk wordt benadeeld. Dit is het geval omdat werknemer zijn dienstverband bij werkgever wil beëindigen. Verder heeft werknemer een loonsverhoging gekregen, waardoor het financiële nadeel beperkt is. Ook inhoudelijk gaat werknemer er niet bijzonder op vooruit, omdat binnen de organisatie van werkgever voldoende doorgroeimogelijkheden zijn. Tot slot ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan werknemer een voorschot toe te kennen van de vergoeding naar billijkheid op grond van artikel 7:653 BW