Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 8 februari 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:295
Feiten
Werkgever maakt uitlaten en katalysatoren voor de automobielindustrie. Werknemer is bij werkgever in dienst geweest in de functie van operator en was werkzaam op de buigafdeling. Werknemer is arbeidsongeschikt geraakt in verband met rugklachten. Werknemer vordert schadevergoeding ex artikel 7:658 BW en artikel 7:681 (oud) BW. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. Het hof heeft bij tussenarrest van 4 oktober 2016 een deskundigenonderzoek gelast, onder andere om te onderzoeken of sprake is geweest van schadelijke werkomstandigheden. In het tussenarrest van 12 december 2017 is het hof nader ingegaan op de aan de deskundigen te stellen vragen en op de onderzoeksgegevens. Het hof heeft met dat tussenarrest deskundigen benoemd, waaronder een orthopedisch chirurg, arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts. Op basis van de zienswijzen en conclusies van de geraadpleegde deskundigen zal in deze zaak worden geoordeeld of de rugklachten van werknemer zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden bij werkgever en of werkgever aansprakelijk is voor de gezondheidsschade van werknemer.
Oordeel
Werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:658 BW
Het hof constateert dat de arbeidsdeskundige niet heeft geconcludeerd dat de functie van werknemer rugbelastend was, maar slechts dat de functie mogelijk rugbelastend was op de onderdelen duwen en trekken, frequent hanteren van zware lasten, staan en lopen tijdens het werk en afwisseling van houding en dat werkgever technische maatregelen heeft genomen ter voorkoming van mogelijke rugbelasting. Dat de belasting op die onderdelen mogelijk rugbelastend was, betekent nog niet dat (aannemelijk is dat) de rugklachten zijn veroorzaakt door de arbeidsomstandigheden. Volgens de orthopedisch chirurg en de verzekeringsarts zouden de rugklachten van werknemer net zo goed kunnen zijn ontstaan zonder enige belastende activiteit. Het hof maakt uit het rapport van de orthopedisch chirurg op dat de door werknemer ervaren chronische pijnklachten worden veroorzaakt door normale veroudering. De deskundige [orthopedisch chirurg] concludeert dat niet met zekerheid is vast te stellen dat werknemer dezelfde soort chronische pijnen ontwikkeld zou hebben zonder mogelijke overbelasting tijdens het werk. Het hof is van oordeel dat dit ook niet met zekerheid vastgesteld hoeft te worden, maar dat er wel een voldoende aannemelijk verband moet zijn tussen de arbeidsomstandigheden en de gezondheidsklachten. Dat de rugklachten zijn veroorzaakt door de werkzaamheden (of dat dat aannemelijk is), kan niet uit de deskundigenberichten worden afgeleid. Het hof ziet steun voor dit oordeel in het rapport van de verzekeringsarts. Het hof ziet dus geen aanleiding om werkgever te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan werknemer op grond van artikel 7:658 BW. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt ook dat geen sprake is van een situatie om uit te gaan van proportionele aansprakelijkheid.
Kennelijk onredelijk ontslag, artikel 7:681 BW (oud)
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het hof er niet van uitgaat dat werknemer door het werk arbeidsongeschikt is geraakt. Wel gaat het hof ervan uit dat werknemer arbeidsongeschikt is geraakt nadat hij het werk ongeveer zeventien jaar heeft uitgevoerd. Ondanks zijn gezondheidsklachten heeft werknemer geprobeerd de werkzaamheden te verrichten, maar uiteindelijk is hij blijvend arbeidsongeschikt geraakt. Het hof oordeelt niet dat de gezondheidsklachten voorkomen hadden kunnen worden door het organiseren van meer cursussen door werkgever of door een andere bedrijfscultuur. Het hof is wel van oordeel dat een bedrijfscultuur waarin meer aandacht zou zijn geweest voor de fysieke belasting van het werk, er wellicht aan had kunnen bijdragen dat werknemer meer begrip had ervaren van werkgever voor het feit dat hij het werk uiteindelijk niet meer kon volhouden. Werkgever heeft geen voorziening getroffen om het inkomensverlies van werknemer te verzachten. Weliswaar heeft werkgever op grond van de toepasselijke cao gedurende de eerste twee ziektejaren meer betaald dan het wettelijk minimum, maar hij heeft geen aanvullende voorziening voor werknemer getroffen. Het hof is van oordeel dat werkgever daartoe als goed werkgever, gelet op al deze omstandigheden in onderling verband beschouwd, wel gehouden was. Dat hij dat niet heeft gedaan maakt dat het hof de opzegging als kennelijk onredelijk aanmerkt in de zin van artikel 7:681 BW (oud). Het hof zal werkgever daarom veroordelen tot betaling van een vergoeding aan werknemer. Het hof is van oordeel dat de omvang van de vergoeding in dit geval niet kan worden vastgesteld, zodat het hof deze zal schatten. Het hof acht een aanvulling op de uitkering een goede en ten tijde van de opzegging in de rechtspraktijk geaccepteerde wijze om een vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW (oud) te bepalen. Het hof acht een aanvulling op de uitkering gedurende een periode van vijf jaar billijk, gelet op de duur van het dienstverband en de hiervoor al genoemde omstandigheden.