Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 maart 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:879
Feiten
Werkgever is een familiebedrijf gespecialiseerd in het telen van zacht fruit. Werkneemster had een arbeidsovereenkomst met werkgever. Sinds 2006 heeft werkneemster, al dan niet onderbroken, werkzaamheden voor werkgever verricht. De laatste arbeidsovereenkomst (van onbepaalde tijd) ging in op 20 oktober 2013. Werkneemster verdiende laatstelijk € 2.052,41 bruto per maand, gebaseerd op een 38-urige werkweek. De werkzaamheden van werkneemster bestonden uit het oogsten en sorteren van het fruit en daarnaast verrichtte zij ook schoonmaakwerkzaamheden. Werkgever heeft veel Poolse werknemers in dienst, ook werkneemster is van Poolse komaf. Het toezicht op het werk van werkneemster werd gedaan door Poolse voormannen (dit waren zowel mannen als vrouwen). Werkneemster is door een van de voormannen aangesproken op haar schoonmaakwerk (ze was vergeten het toiletpapier op te hangen). Op 5 september 2018 heeft onder andere hierover een gesprek plaatsgevonden tussen werkneemster, een voorman en de direct leidinggevende van werkneemster. Op 6 september 2018 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Op 7 september 2018 is de leidinggevende bij werkneemster thuis langs gegaan en heeft een gesprek plaatsgevonden tussen hem en werkneemster. Op 10 september 2018 concludeerde de bedrijfsarts dat sprake is van verstoorde arbeidsverhoudingen en dat het zinvol kan zijn een mediator in te schakelen. In oktober 2019 heeft één mediationsessie plaatsgevonden, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid. De arts en de verzekeringsarts van het UWV hebben in het medisch onderzoeksverslag van 30 juni 2020 geconcludeerd dat werkneemster per einde wachttijd (17 augustus 2020) op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is te achten. Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het UWV aan werkgever toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij brief van 8 oktober 2020 heeft werkgever de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2020. Hij heeft werkneemster een transitievergoeding betaald van € 5.188,04 bruto. Werkneemster heeft de kantonrechter verzocht werkgever te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 13.142,62, waarop werkgever de reeds betaalde transitievergoeding in mindering mag brengen en werkgever te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ex artikel 7:611, 7:658 en 7:686 BW. De kantonrechter heeft alle verzoeken van werkneemster afgewezen. Werkneemster heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot het alsnog toewijzen van haar verzoeken.
Oordeel
Arbeidsduur
Werkneemster stelt dat zij per 1 januari 2016 een vaste urenomvang van 42 uur per week had. De verklaring van 3 april 2017 waarin zij instemt met een verlaging van de arbeidsduur van 42 naar 38 uur per 1 maart 2017, is volgens haar onder druk tot stand gekomen. In de maand maart 2017 en ook toen deze verklaring van 3 april 2017 tot stand is gekomen, stelt zij ziek te zijn geweest. Volgens werkneemster moet voor de berekening van de transitievergoeding dus rekening worden gehouden met een salaris van € 2.160,43. Werkgever heeft toegelicht dat de loonfluctuaties onder meer te maken hebben met een verschil per maand in het aantal SV-dagen. Ook heeft werkgever onderbouwd aangevoerd op welke wijze de meer- of minderuren van werkneemster zijn gecompenseerd door middel van een tijd-voor-tijdregeling. Werkneemster heeft in hoger beroep niets gedaan met dit verweer. De stelling dat zij onder druk zou zijn gezet om de verklaring van 3 april 2017 te tekenen, is onvoldoende onderbouwd en evenmin gevolgd door enige juridische actie, noch is door of namens werkneemster enig juridisch effect benoemd en uitgewerkt. In het door werkgever overgelegde gespreksverslag van 30 maart 2017 staat juist dat werkneemster op dat moment zelf terug wilde naar een 38-urig contract. Uit de door werkneemster zelf overgelegde arbeidsovereenkomsten blijkt ook een werkweek van 38 uur en voorts blijkt uit deze overeenkomsten dat meer- of minderuren met elkaar werden verrekend. Werkneemster heeft ten slotte niet duidelijk gemaakt welke ziekte zij had in maart 2017 en ten tijde van de totstandkoming van de verklaring van 3 april 2017. Het hof stelt dan ook vast dat voor (de berekening van) de hoogte van de transitievergoeding uit dient te worden gegaan van het salaris dat hoort bij een arbeidsduur van 38 uur per week, te weten € 2.052,41 bruto per maand.
Schadevergoeding ex artikel 7:611, 7:658 en 7:686 BW
Werkneemster verzoekt een vergoeding (en een verklaring voor recht) voor de schade (inkomstenverlies) die zij heeft geleden als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij werkgever, die haar ziek hebben gemaakt. Het hof acht op basis van hetgeen partijen over en weer over de arbeidsomstandigheden hebben aangevoerd en het bewijsaanbod van werkneemster op dit punt, een feitenonderzoek nodig. Het hof zal in dat kader eerst werkneemster toelaten tot bewijslevering door middel van het doen horen van getuigen, teneinde te bewijzen dat de arbeidsomstandigheden bij werkgever dusdanig waren dat werkneemster er ziek van is geworden, nadat eerst een aktewisseling heeft plaatsgevonden. Voor zover de getuigen de Nederlandse taal onvoldoende beheersen en in hun eigen (Poolse) taal willen getuigen, dient werkneemster zorg te dragen voor een beëdigde professionele tolk die opgenomen is in het tolkenregister. Het hof zal na kennisname van de resultaten van het getuigenverhoor zo nodig beoordelen of ook (nader) deskundigenonderzoek noodzakelijk is. In afwachting van de aktewisseling en daarna plaatsvindende bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.