Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 24 mei 2022
ECLI:NL:GHAMS:2022:1571
Feiten
Werknemer is van 1 maart 2014 tot 1 juli 2017 bij X, een aan Midvast gelieerde onderneming, in dienst geweest. Aansluitend, per 1 juli 2017, is werknemer bij Midvast in dienst getreden. Partijen hebben ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst gecorrespondeerd over de inhoud daarvan, in het bijzonder over het concurrentiebeding. Werknemer heeft aangegeven dat het concurrentiebeding eruit moet, omdat hij werkzaam is en blijft “in dit gebied”. Midvast heeft aangegeven dat dit ook al onderdeel was van het oude contract en dat het met Y en Z moest worden besproken. Daarna is er niet meer over gecorrespondeerd. Werknemer en Z hebben op 27 maart 2019 een aparte vennootschap, Vastadam B.V., opgericht. In oktober 2019 zijn Midvast en werknemer om de tafel gaan zitten om te kijken of zij samen door zouden gaan. Werknemer heeft daarbij kenbaar gemaakt dat niet te willen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is, op verzoek van Midvast dan wel haar accountant, ondertekend op 25 maart 2020. In die arbeidsovereenkomst staat een nevenwerkzaamheden-, geheimhoudings- en concurrentiebeding. In maart/april 2020 hebben opnieuw gesprekken tussen partijen plaatsgevonden, waarbij is afgesproken dat werknemer tot het einde van het jaar zijn salaris doorbetaald zou krijgen. Vanaf 1 januari 2021 zouden de beheerwerkzaamheden worden voortgezet op zzp-basis. Op 15 oktober 2020 is werknemer op het kantoor van Midvast uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens het gesprek is werknemer vervolgens geconfronteerd met het vermoeden vanuit Midvast dat hij in strijd met de bedingen in zijn arbeidsovereenkomst handelt en heeft gehandeld. Per 15 oktober 2019 is werknemer op non-actief gesteld. Midvast heeft onderzoek laten doen naar de vraag of werknemer voor eigen gewin zaken heeft gedaan met relaties van Midvast. De conclusie van het rapport is dat werknemer tijdens zijn dienstverband participeerde in verschillende vastgoedtransacties buiten medeweten van de directie van Midvast, met gebruikmaking van de relaties van Midvast. Ook zou werknemer via zijn eigen bedrijf hebben deelgenomen aan een aankoop- en verkooptransactie waarbij hij privé geldelijk gewin had. Verder zou werknemer buiten medeweten van Midvast bedrijfsinformatie aan derden hebben doorgestuurd. Ook zou werknemer meermaals informatie naar zijn persoonlijke mailadres hebben doorgestuurd. Werknemer heeft de inhoud van het rapport betwist. Op 29 oktober 2020 is werknemer op staande voet ontslagen. Midvast vordert onder andere betaling van verbeurde boetes en een verklaring voor recht dat hij aansprakelijk is voor de geleden schade. De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen. Beide partijen komen tegen de beslissing in hoger beroep.
Oordeel
Het hof oordeelt dat de bedingen rechtsgeldig overeen zijn gekomen. Indien en voor zover de stelling van werknemer al juist is dat hij de arbeidsovereenkomst in maart 2020 op verzoek van de accountant en om administratieve redenen heeft getekend, en zijn wil niet was gericht op het zich binden aan de daarin opgenomen beperkende bedingen, mocht Midvast er gerechtvaardigd op vertrouwen dat dit wel het geval was. Midvast heeft geen toestemming gegeven voor het verrichten van concurrerende activiteiten. Het hof acht geen termen aanwezig het concurrentiebeding voor zover geldend na afloop van zijn dienstverband geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Daartoe is redengevend dat werknemer al tijdens zijn dienstverband Midvast op oneerlijke wijze concurrentie heeft aangedaan. Bovendien is werknemer door het concurrentiebeding na afloop van zijn dienstverband niet op onredelijke wijze beperkt. Voor wat betreft de verbeurde boetes oordeelt het hof dat deze uitsluitend kunnen zijn verbeurd vanaf 25 maart 2020, de datum waarop de arbeidsovereenkomst is getekend. Aangezien Midvast uitsluitend boetes vordert over de periode gedurende het dienstverband, valt dit niet onder artikel 7:653 BW. Dat artikel gaat immers over de periode ná eind dienstverband. Het hof berekent het totaal aan verbeurde boetes op € 40.000.