Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ VSR B.V.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 30 augustus 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:3020
Kort geding. Vorderingen met betrekking tot schorsing concurrentiebeding en bevestiging dat afstand wordt gedaan van dit beding, zijn door de kantonrechter afgewezen. Werknemer vordert in beroep vernietiging van het vonnis van de kantonrechter.

Feiten

Werknemer is met ingang van 7 april 2015 als monteur leidingrenovatie in dienst van VSR B.V. (hierna: VSR), laatstelijk voor onbepaalde tijd voor 38 uren per week tegen een loon van € 2.800 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten. De op 21 februari 2017 gedateerde en door partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst bevat een geheimhoudingsbeding en een concurrentiebeding. Sinds 19 oktober 2021 heeft werknemer aan VSR kenbaar gemaakt dat hij als teamleider bij P-Line Netherlands B.V. (hierna: P-line) wil gaan werken en heeft hij VSR verzocht om daarvoor in het licht van het concurrentiebeding toestemming te verlenen. P-Line is een directe concurrent van VSR. VSR heeft steeds aangegeven dat zij die toestemming weigert en werknemer bij de overstap naar P-Line aan zijn concurrentiebeding zal houden. Werknemer verzoekt de kantonrechter primair (a) de werking van het concurrentiebeding te schorsen en (b) VSR te gebieden om schriftelijk aan werknemer te bevestigen dat zij afstand doet van het concurrentiebeding voor zover dat werknemer verhindert bij P-Line in dienst te treden in de functie teamleider. Subsidiair vordert werknemer een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW  alsmede een kostenveroordeling. De vorderingen zijn door de kantonrechter afgewezen. In hoger beroep formuleert werknemer drie grieven.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt.

Grief 1
Blijkens grief 1 vermoedt werknemer dat de kantonrechter onjuist heeft verondersteld dat hij pas na zijn ziekmelding aan VSR kenbaar heeft gemaakt als teamleider bij P-Line te willen gaan werken en heeft verzocht om daarvoor toestemming te verlenen. Deze grief kan echter nergens toe leiden. Bij gegrondheid leidt deze grief immers nog niet tot andere (dan door de kantonrechter gegeven) eindbeslissingen. In hoeverre het beroep tot een andere uitkomst dan in de eerste aanleg leidt, hangt af van de door het hof te onderzoeken andere grieven. Daarbij onderzoekt het hof de relevante feiten zelf.

Grief 2 de primaire vorderingen
Werknemer legt aan deze vorderingen ten grondslag dat in verhouding tot het te beschermen belang van VSR het concurrentiebeding hem onbillijk benadeelt. VSR stelt werknemer al jaren de door hem geambieerde leidinggevende monteursfunctie in het vooruitzicht, maar zij biedt deze niet aan en hij heeft bij VSR nog slechts een uitvoerende rol. Werknemer heeft bij VSR geen commerciële contacten en P-Line is een veel grotere speler die in ontwikkeling en qua techniek, kwaliteit en professionaliteit zelfs op VSR voorloopt, zodat zijn beoogde overstap de concurrentiepositie van VSR niet aantast. Het concurrentiebeding belemmert werknemer om een carrièrestap te maken door als teamleider bij P-Line in dienst te treden tegen een hoger basisloon van € 3.300 bruto per maand.  Werknemer betoogt dat de kantonrechter wel degelijk (direct) had kunnen vaststellen dat hij niet beschikt over bijzondere essentiële kennis en VSR niet over unieke werkprocessen en strategieën, zodat VSR ook niet in haar bedrijfsdebiet wordt geschaad bij de overstap naar P-Line. Het hof oordeelt dat de feiten binnen het beperkte kader van het kort geding niet volledig of voldoende tot klaarheid kunnen worden gebracht, omdat het kort geding zich niet leent voor daarvoor benodigd (nader) feitenonderzoek of bewijslevering. Voorlopig valt naar het oordeel van het hof niet uit te sluiten dat VSR door de voorgenomen overstap van werknemer naar P-Line daadwerkelijk zal worden geschaad in haar bedrijfsdebiet, met name omdat werknemer een dusdanige kennis over de specifiek door VSR gehanteerde techniek heeft opgedaan dat daarmee VSR's bedrijfsdebiet wordt aangetast. Ook dat werknemer aangeeft de te realiseren inkomensvooruitgang op korte termijn bij VSR mis te lopen, valt volgens het hof te relativeren omdat de arbeidsovereenkomst met VSR dan gewoon doorloopt en van een relevante inkomensachteruitgang in ieder geval geen sprake zal zijn. Het hof concludeert in dit kort geding tot afwijzing de primaire vorderingen.

Grief 3 de subsidiaire vorderingen
Werknemer legt aan deze vorderingen onder meer ten grondslag dat het concurrentiebeding hem in belangrijke mate belemmert om door te groeien en in een leidinggevende functie binnen de rioolrenovatiebranche te (kunnen) gaan werken. Uit de door het hof gegeven beoordeling van grief 2 volgt echter dat de feiten binnen het beperkte kader van dit kort geding niet (voldoende) tot klaarheid kunnen worden gebracht, maar dat het bestaan van een geldvordering van werknemer op VSR (waarop in dit kort geding feitelijk een voorschot wordt gevorderd) voorshands onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Grief 3 mist naar het oordeel van het hof doel. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.