Naar boven ↑

Rechtspraak

Pensioenrecht. Uitleg ABP-Pensioenreglement. Gelijke behandeling. Moet een militair op wachtgeld ter zake van de afdracht van pensioenpremies op dezelfde wijze worden behandeld als een UGM-militair (een militair met prepensioen)?

Feiten

Werknemer is met ingang van 26 augustus 1985 aangesteld als (beroeps)militair bij de Staat der Nederlanden (ministerie van Defensie) (hierna: de Staat). Uit hoofde van voormelde aanstelling is werknemer per dezelfde datum deelnemer geworden aan de pensioenregeling, die door het ABP wordt uitgevoerd. Per 1 september 2007 is aan werknemer eervol ontslag verleend. Bij besluit van 21 september 2007 is aan werknemer aansluitend aan het ontslag een wachtgelduitkering toegekend, lopende tot 6 mei 2024. WWplus B.V. betaalt voormelde wachtgelduitkering uit aan werknemer namens de Staat. Op grond van het Pensioenreglement loopt de pensioenopbouw bij een wachtgelduitkering voor 50% door. Sinds 1 januari 2016 is werknemer voor 30 uur per week werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Vanaf dat moment heeft WWplus (aanvankelijk) geen pensioenpremies meer afgedragen voor werknemer. Op 23 maart 2018 heeft werknemer bij WWplus bezwaar gemaakt tegen het stopzetten van de afdracht van pensioenpremies. Bij beslissing op bezwaar van 31 mei 2018 is het bezwaarschrift van werknemer kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Bij e-mailbericht van 26 juli 2019 heeft WWplus aan werknemer geschreven dat, aangezien werknemer werkzaam is bij EZK, de deeltijdfactor wordt verminderd. Werknemer vordert de Staat en WWplus hoofdelijk te veroordelen om ten behoeve van zijn pensioenopbouw ter grootte van 50% uit hoofde van de Wachtgeldregeling vanaf 1 januari 2016 pensioenpremies af te dragen aan het ABP op het voor werknemer bestemde polis- of aansluitnummer. De kantonrechter heeft bij verstekvonnis van 12 februari 2020 de vorderingen als “niet onrechtmatig of ongegrond” toegewezen, onder verbeurte van een dwangsom, en heeft de Staat veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft een verzetvonnis gewezen – het vonnis waarvan beroep is ingesteld – waarin is geoordeeld dat de Staat in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in het kader van artikel 17.1.6 lid 2 ABP Pensioenreglement militairen met een wachtgelduitkering anders te behandelen dan militairen met een uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM). De Staat heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vorderingen van werknemer, met veroordeling van werknemer in de proceskosten van beide instanties. Werknemer heeft in het principale appèl geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. In het incidenteel appèl heeft hij geconcludeerd tot toewijzing van zijn vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten.

Oordeel

Is artikel 17.1.6 lid 2 ABP Pensioenreglement van toepassing op voltijders?

In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat artikel 17.1.6 lid 2 APB Pensioenreglement ook op voltijders van toepassing is, dat het gebruikelijk is om bij een voltijddeelverband de deeltijdfactor 1 toe te kennen en dat de uitleg die werknemer aan artikel 17.1.6 lid 2 geeft, tot het onaannemelijke rechtsgevolg zou leiden dat een militair die voltijds heeft gewerkt niet wordt gekort wanneer hij in dienst treedt bij een andere ABP-werkgever, maar een militair die deeltijd heeft gewerkt wel. Met de grieven 1 en 2 in incidenteel appèl bestrijdt werknemer dit oordeel. Het hof oordeelt dat voor de uitleg van het ABP Pensioenreglement de zogenoemde cao-norm geldt. Anders dan werknemer aanvoert, is het hof van oordeel dat er geen zodanige samenhang tussen artikel 17.1.5 en artikel 17.1.6 ABP Pensioenreglement bestaat dat daaruit volgt dat artikel 17.1.16 lid 2 uitsluitend van toepassing is op deeltijddienstverhoudingen. Dit volgt in ieder geval niet uit de tekst van de desbetreffende bepalingen. In dat verband is van belang dat het begrip ‘deeltijddienstverhouding’ wel voorkomt in het eerste lid van artikel 17.1.6, maar niet in het tweede lid. Uit de bewoordingen van de opschriften (kopjes) bij de desbetreffende bepalingen – ‘Deeltijddienstverhouding en deeltijdfactor’ bij artikel 17.1.5 en ‘Deeltijdfactor bij ontslaguitkering of werkloosheidsuitkering’ bij artikel 17.1.6 – volgt evenmin dat artikel 17.1.16 lid 2 alleen van toepassing is op deeltijddienstverhoudingen. Het hof is van oordeel dat artikel 17.1.6 lid 2 ook moet worden toegepast op voltijders, zoals werknemer. De grieven 1 en 2 in het incidentele appèl zijn dus ongegrond.

Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel dat er in het kader van artikel 17.1.6 lid 2 ABP Pensioenreglement in de uitvoeringspraktijk onderscheid wordt gemaakt tussen militairen met een wachtgelduitkering (zoals werknemer) en militairen met een UGM-uitkering. De kantonrechter heeft overwogen dat beide groepen militairen op grond van artikel 17.1.2 ABP Pensioenreglement een ontslaguitkering ontvangen, zodat het hier gaat om (wettelijk) gelijke gevallen, die gelijk moeten worden behandeld. In principaal appèl klaagt de Staat dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitvoeringspraktijk ter zake van artikel 17.1.6 lid 2 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat daaruit volgt dat op werknemer hetzelfde uitvoeringsregime van toepassing is als op UGM-militairen. De Staat heeft aangevoerd dat er goede redenen waren om in de uitvoeringspraktijk onderscheid te maken tussen militairen met een ontslaguitkering en militairen met een UGM-uitkering en dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Het hof volgt de Staat daarin. Dit alles betekent dat (ook) in het kader van de pensioenopbouw na wederindiensttreding sprake is van twee objectief te onderscheiden groepen. Het hof acht het dan ook gerechtvaardigd dat de Staat in het kader van de uitvoeringspraktijk van artikel 17.1.6 ABP Pensioenreglement onderscheid heeft gemaakt tussen beide groepen. Dit onderscheid is overigens inmiddels ook geformaliseerd in het ABP Pensioenreglement van 2020. De conclusie is dat grief 1 in principaal appèl slaagt. Dit leidt ertoe dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van werknemer worden afgewezen.