Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 31 januari 2023
ECLI:NL:GHAMS:2023:131
Feiten
Deka Personeel B.V. (hierna Deka) is een personeelsvennootschap binnen Detailresult Groep N.V., een concern dat zich bezighoudt met de exploitatie van supermarkten. Werkneemster is sinds 29 januari 2002 in dienst bij Deka in de functie van eerste kassière met een salaris van € 2.449,20 bruto per maand. De cao VGL is van toepassing. In het bedrijfsreglement van Deka is bepaald dat passende maatregelen, waaronder het einde van het dienstverband, kunnen worden getroffen als het reglement niet wordt opgevolgd. Ook staat in het reglement dat bij diefstal altijd de politie wordt ingeschakeld en dat ontslag op staande voet volgt. Tijdens een controle eind juli 2021 is vastgesteld dat er meer retouren op de kassa stonden dan gebruikelijk en dat deze retouren ook handmatig hadden plaatsgevonden in plaats van via een klantenbon, zonder dat er klanten bij de kassa stonden. Ook zijn negatieve kasverschillen geconstateerd. Deka heeft een onderzoeksbureau ingeschakeld en er is een heimelijke camera geplaatst. Werkneemster is vervolgens geschorst met tevens de mededeling dat als er wordt vastgesteld dat er sprake is van diefstal er alsnog een ontslag op staande voet zou volgen. Werkneemster betwist het bestaan van een eventuele dringende reden en verzoekt de schorsing op te heffen. Deka verzoekt daarop ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de verzochte ontbinding afgewezen omdat de door Deka gestelde diefstal niet is komen vast te staan. In het tegenverzoek heeft de kantonrechter de vordering tot betaling van achterstallig loon over de periode oktober 2021 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met compensatie van de proceskosten in het verzoek en het tegenverzoek. Tegen deze beslissing komt Deka in principaal appèl op met zes grieven en werkneemster in incidenteel appèl met één grief.
Oordeel
Deka betoogt dat op grond van de camerabeelden vaststaat dat werkneemster croissants heeft gepakt en aangeslagen, terwijl niet te zien is dat deze zijn betaald en dat werkneemster zich wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Het hof stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie de stelplicht en bewijslast van de aan een gegeven ontslag op staande voet van een werknemer ten grondslag gelegde dringende reden rust op de werkgever. Het hof onderzoekt of de vaststaande feiten rechtvaardigen dat de stelling van Deka dat er niet is betaald voor de croissants, als voorshands bewezen wordt aangemerkt. Het hof oordeelt dat op grond van de camerabeelden niet is komen vast te staan dat werkneemster de croissants niet heeft betaald, zodat deze stelling niet als voorshands bewezen kan worden aangemerkt. Met de grieven 3 tot en met 5 komt Deka op tegen het oordeel van de kantonrechter dat vaststaat dat werkneemster de bedrijfsregels heeft overtreden, maar dat dit geen (ernstig) verwijtbaar handelen noch een verstoorde arbeidsverhouding oplevert, die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Het hof stelt voorop dat tussen partijen (op zichzelf) niet ter discussie staat dat werkneemster in strijd heeft gehandeld met een aantal artikelen uit het bedrijfsreglement. Wat er ook zij van de stellingen van partijen betreffende de vraag of de bedrijfsregels op andere onderdelen met goedvinden van Deka niet werden nageleefd en of dat consequenties zou moeten hebben voor de wijze waarop Deka de overtredingen van werkneemster sanctioneert, alsmede de vraag of voldoende toezicht werd gehouden door Deka op naleving van de bedrijfsregels, is het hof van oordeel dat de overtredingen van het bedrijfsreglement in het licht van de omstandigheden van het geval geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. De grieven 3 tot en met 5 slagen niet met als gevolg dat ook grief 6 met betrekking tot het loon over de periode van schorsing faalt. Nu de diefstal niet is komen vast te staan, heeft de kantonrechter terecht overeenkomstig artikel 27 lid 1 aanhef en onderdeel c van de cao VGL de loonvordering over de schorsingsperiode toegewezen. Werkneemster heeft in haar grief in incidenteel appèl gesteld dat de kantonrechter ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd, aangezien zij overwegend in het gelijk is gesteld. De grief is gegrond, aangezien de kantonrechter de verzoeken van Deka (terecht) heeft afgewezen en dat van werkneemster heeft toegewezen. De bestreden beschikking wordt op dit punt vernietigd en Deka wordt in de kosten van de eerste aanleg en van het incidentele appèl veroordeeld.