Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 7 februari 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:252
Verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen. Verzoek van oud-werknemer ziet op het horen van twee getuigen, is concreet en gaat over een beperkt feitencomplex (overuren).

Feiten

Werknemer is van 1 januari 1980 tot 20 februari 2020 in dienst geweest van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: het Havenbedrijf), laatstelijk in de functie van assistent-assetmanager (niveau 3). Op de arbeidsovereenkomst van werknemer was de cao Havenbedrijf van toepassing. In eerste aanleg is geoordeeld dat in het geval 'werknemer die overwerkuren bijschrijft op reeds door zijn leidinggevende geaccordeerde tijdsbrieven en overwerkuren opvoert die niet aan overwerk zijn besteed, hij in de gelegenheid wordt gesteld bewijs te leveren ten aanzien van gewerkte overuren buiten de feitelijke arbeidsduur'. Werknemer heeft toen afgezien van het horen van getuigen. Vervolgens heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat het Havenbedrijf ter zake van de overuren een bedrag van € 85.948,87 bruto onverschuldigd aan werknemer heeft betaald en hem veroordeeld (na verrekening) het netto-equivalent van € 75.237,62 met wettelijke rente aan het Havenbedrijf te betalen. In hoger beroep verzoekt werknemer het hof om getuigen te horen teneinde te bewijzen dat hij veel overuren heeft gemaakt, deels met een opdracht daartoe (zoals voor de foto’s die hij maakte en bewerkte) en deels zonder opdracht omdat hij in zijn functie uit eigener beweging mocht overwerken, alsmede te bewijzen dat hij de tijdbrieven na accordering door zijn leidinggevende niet heeft aangevuld met extra uren. Het Havenbedrijf concludeert tot afwijzing van het verzoek onder meer omdat werknemer van de kantonrechter al een bewijsopdracht heeft gekregen maar toen heeft nagelaten bewijs te leveren door het horen van getuigen. Daarnaast heeft het Havenbedrijf aangevoerd dat het getuigenverhoor geen toegevoegde waarde heeft en dat het onwaarschijnlijk is dat getuigen drie tot vier jaar na dato kunnen verklaren dat werknemer meer dan een gemiddeld aantal overuren heeft verricht.

Oordeel

Het hof stelt voorop dat een voorlopig getuigenverhoor er onder meer toe strekt om een belanghebbende bij een reeds aanhangig of eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen (zie HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250). De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge artikel 187 lid 3 aanhef en onder a en b Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op een zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil horen (zie onder meer HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433). Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering. Naar het oordeel van het hof voldoet het verzoek van werknemer aan deze eisen. Werknemer heeft in het verzoekschrift omschreven welke stellingen en feiten hij met behulp van het getuigenverhoor wil bewijzen. De stellingen dat werknemer veel overuren maakte, dat hij daartoe opdracht had gekregen dan wel zonder opdracht overwerk mocht verrichten en hij geen uren op de tijdbrieven heeft geschreven na accordering door zijn leidinggevende, zien op de kern van het geschil. Verder is het feitencomplex waarover werknemer de getuigen wil horen duidelijk. Hij heeft dan ook een belang bij het horen van de getuigen die uit eigen wetenschap hierover kunnen verklaren. Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep brengt het feit dat verzoeker de getuigen niet in de procedure in eerste aanleg heeft gehoord, naar het oordeel van het hof niet met zich mee dat het voorlopig getuigenverhoor zoals nu verzocht in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het verzoek tot het voorlopige getuigenverhoor wordt toegewezen.