Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 12 juni 2023
ECLI:NL:GHARL:2023:4912
Feiten
Werknemer is sinds 1 december 2002 werkzaam bij de gemeente Het Hogeland. Hij is werkzaam in de functie van voorman bij het team Beheer en Onderhoud van de openbare ruimte. Voor het verrichten van zijn functie heeft werknemer de beschikking over een bedrijfsauto van Het Hogeland. Op grond van het personeelsboek is het niet toegestaan de bedrijfsauto voor privédoeleinden te gebruiken. Het Hogeland verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden vanwege (ernstig) verwijtbaar handelen van werknemer. Het Hogeland stelt in dat kader dat werknemer onder werktijd de bedrijfsauto veelvuldig gebruikt voor andere doeleinden dan de aan hem opgedragen taken door naar locaties te rijden waar hij voor zijn werkzaamheden niet hoefde te zijn. Ondanks een officiële waarschuwing op 12 juli 2021 is werknemer hiermee doorgegaan. Ook heeft hij volgens de gemeente werkzaamheden verricht voor zijn eigen bedrijf (werknemer organiseert wadlooptochten). Daarnaast heeft werknemer opdracht gegeven aan een collega tot het verwijderen van illegaal gestort afval, aldus de gemeente. Werknemer betwist de verwijten die Het Hogeland hem maakt. De kantonrechter heeft in eerste aanleg het ontbindingsverzoek afgewezen en het verzoek van werknemer toegewezen om de gemeente te verplichten hem weer tot zijn werk toe te laten. De bedoeling van het hoger beroep van de gemeente is dat het hof de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk beëindigt op de e-grond zonder dat zij een transitievergoeding moet betalen.
Oordeel
Naar het oordeel van het hof kunnen de argumenten van de gemeente niet leiden tot de conclusie dat werknemer verwijtbaar heeft gehandeld. Werknemer heeft onbetwist gesteld dat zijn vorige teamleider meer dan eens heeft aangegeven dat voormannen zo vaak mogelijk bij medewerkers in het buitengebied langs moeten gaan en zo min mogelijk op kantoor moesten zijn. Ook heeft hij erop gewezen dat hij al jarenlang zo’n 500 km per week door de provincie rijdt en dat hij er nooit op is gewezen dat dat niet de bedoeling is. Dat alleen al het aantal kilometers maakt dat werknemer ’s ritten ‘verdacht’ zijn, heeft de gemeente onvoldoende uitgelegd. Zij heeft op de vraag van het hof hoeveel de andere voormannen rijden geantwoord dat niet in beeld te hebben. Ook heeft de gemeente niet gewezen op een functiebeschrijving of andere stukken waaruit volgt dat werknemer voor zijn werk niet of nauwelijks aanwezig hoefde te zijn op plaatsen waar hij wel met de dienstauto is geweest. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof dan ook terecht geconstateerd dat de gemeente het (in ieder geval tot voor kort) aan werknemer zelf overliet hoe hij zijn werk invulde en daar nauwelijks op stuurde. Het hof constateert dat de gemeente kennelijk geen (dagelijkse) verantwoording vraagt van medewerkers met een dienstauto over het doel van de ritten. Dat maakt het dan ook in het algemeen lastig om die verantwoording te geven nadat er inmiddels enige tijd verlopen is. De bevindingen van de gemeente vormen een goede aanleiding voor een gesprek tussen werkgever en werknemer over de inhoud van de functie, de wijze waarop die moet worden uitgeoefend en de verantwoording daarvan door de werknemer aan de werkgever waarbij de werkgever ook een actieve rol heeft. Voor ontbinding wegens (ernstig) verwijtbaar gedrag van werknemer is op dit moment onvoldoende reden. Dat betekent dat het hof het verzoek van de gemeente in hoger beroep afwijst. De diverse nog niet besproken bewijsaanbiedingen van de gemeente worden gepasseerd omdat het aangeboden bewijs niet tot een ander oordeel zal leiden.