Naar boven ↑

Rechtspraak

FN Global Meat B.V./werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 18 juli 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:1244
Werknemer loopt voorwaardelijk (extra) pensioen mis nadat hij acht maanden vóór pensioendatum op initiatief van nieuwe werkgever uit dienst is getreden bij oude werkgever die was aangesloten bij desbetreffende pensioenfonds, en in dienst is getreden van nieuwe (niet aangesloten) werkgever. Onderzoek en informatieplicht.

Feiten

Werknemer is op 6 januari 1986 in dienst getreden bij Luvac B.V. (hierna: Luvac), waar hij werkzaam was als chauffeur. De (indirecte) eigenaar van Luvac, Trofe Holding B.V., was tot voor kort ook eigenaar van FN Global Meat B.V. (hierna: FNGM). FNGM is de rechtsopvolgster van Feburo Global Meat B.V. (FGM). Ook FGM zal hierna worden aangeduid als FNGM. Werknemer was vanaf 2010 nog de enige werknemer in dienst van Luvac. Luvac was aangesloten bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees (hierna: Pensioenfonds VLEP), een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). Omstreeks oktober 2014 heeft de directie van FNGM aan werknemer meegedeeld dat Luvac zou worden opgeheven en is hem voorgesteld om per 1 november 2014 bij FNGM in dienst te treden. Werknemer heeft dit aanbod aanvaard. FNGM is niet aangesloten bij Pensioenfonds VLEP; voor werknemer is een pensioenvoorziening bij Delta Lloyd getroffen. In de arbeidsovereenkomst met FNGM is bepaald dat afspraken en opgebouwde gewoonterechten vanuit Luvac BV zullen worden overgenomen. In een brief van 20 mei 2015 heeft Pensioenfonds VLEP aan werknemer bevestigd dat zijn deelneming aan de pensioenregeling is geëindigd en dat hij niet meer in aanmerking komt voor een voorwaardelijk pensioen ex artikel 53 lid 2 van het pensioenreglement VLEP. In eerste aanleg heeft werknemer zowel FNGM als Pensioenfonds VLEP gedagvaard. De primaire vordering  was gericht tegen Pensioenfonds VLEP en strekte ertoe dat aan hem een levenslang onvoorwaardelijk recht op extra ouderdomspensioen zou worden toegekend. De subsidiaire vordering was gericht tegen FNGM. Werknemer vorderde een verklaring voor recht dat FNGM is tekortgeschoten in de nakoming van de door haar gedane toezeggingen dan wel in strijd heeft gehandeld met artikel 7:611 BW en/of artikel 3:13 BW dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de door werknemer geleden en te lijden schade en veroordeling van FNGM tot schadevergoeding nader op te maken bij staat, alsmede een verklaring voor recht dat eventuele nadelige fiscale gevolgen voor rekening van FNGM komen. Bij eindvonnis heeft de kantonrechter de vordering tegen Pensioenfonds VLEP afgewezen. De kantonrechter heeft de vordering tegen FNGM als volgt toegewezen. Hij heeft voor recht verklaard dat FNGM is tekortgeschoten in de nakoming van de door haar gedane toezeggingen en haar verplichtingen op grond van artikel 7:611 BW en dat FNGM aansprakelijk is voor de door werknemer daardoor geleden en te lijden schade. Hij heeft FNGM veroordeeld tot vergoeding van de door werknemer geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat. FNGM heeft 24 grieven aangevoerd en concludeert tot vernietiging van het vonnis.

Oordeel

Met grief I betoogt FNGM dat de rechtbank werknemer niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn vorderingen tegen haar. Deze grief faalt naar het oordeel van het hof omdat hetgeen FNGM ter onderbouwing heeft aangevoerd niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring, maar hooguit tot afwijzing van de vorderingen. Partijen zijn het erover eens dat de uitdiensttreding van werknemer bij Luvac per 1 november 2014 (en de aansluitende indiensttreding bij FNGM) in de weg heeft gestaan aan de toekenning van zijn aanspraak op voorwaardelijk (extra) pensioen door Pensioenfonds VLEP bij de pensionering van werknemer op 1 juli 2015. Het hof beantwoordt de  vraag of FNGM jegens werknemer aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het mislopen van het voorwaardelijke pensioen, bevestigend. Op grond van artikel 13.5 van de arbeidsovereenkomst (“Afspraken en opgebouwde gewoonterechten vanuit Luvac BV zullen worden overgenomen door Feburo Global Meat BV.”) mocht werknemer er redelijkerwijs op vertrouwen dat hij geen nadeel zou ondervinden als gevolg van de overstap van Luvac naar FNGM. Van FNGM had in de gegeven omstandigheden mogen worden verwacht dat zij tevoren zou nagaan welke gevolgen de beëindiging van het dienstverband met Luvac en het aangaan van een nieuw dienstverband met haar zou hebben voor werknemer. Het hof acht daarbij van belang dat, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, van werknemer geen specifieke kennis op het gebied van arbeidsvoorwaarden en pensioen mocht worden verwacht. FNGM mocht er gezien de ingewikkeldheid van de materie niet op vertrouwen dat werknemer de gevolgen van de uitdiensttreding bij Luvac en indiensttreding bij FNGM zou doorgronden. Het hof verwerpt ook het verweer van FNGM dat de bedrijfsactiviteiten van Luvac vanaf medio 2010 nagenoeg waren gestaakt en dat als gevolg daarvan de verplichtstelling van Pensioenfonds VLEP tot een einde was gekomen ten aanzien van Luvac. Het vooruitzicht van werknemer op voorwaardelijk pensioen was daarom reeds gedurende het dienstverband met Luvac geëindigd. Pensioenfonds VLEP heeft per 1 juli 2015 het reguliere ouderdomspensioen onverkort toegekend aan werknemer, zodat evenzeer aannemelijk is dat aan hem het voorwaardelijke pensioen zou zijn toegekend indien hij tot die datum in dienst zou zijn gebleven van Luvac. Er bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor de hypothese dat het lot van het voorwaardelijk pensioen per 1 juli 2015 in dat geval anders zou zijn geweest dan dat van het reguliere pensioen. Het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.