Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 24 juli 2024
ECLI:NL:RBMNE:2024:4844
Feiten
Werkgeefster verzorgt producties in de evenementbranche en is tevens een opleidingsbedrijf voor diverse opleidingsinstituten. Werknemer moest voor zijn afstuderen een stage doorlopen. In dat kader is tussen partijen een stageovereenkomst tot stand gekomen met als startdatum 21 november 2021 en als einddatum 31 juli 2022. Aansluitend is tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen die daarna nog twee keer is verlengd. Werkgeefster heeft in november 2023 aangezegd dat werknemers arbeidsovereenkomst na 1 februari 2024 niet meer wordt verlengd. Werknemer verzoekt onder meer een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst die tussen partijen bestaat niet rechtsgeldig is opgezegd, een billijke vergoeding van € 69.300,49, betaling van 520 overuren, betaling van loon over de stageperiode (ervan uitgaande dat de stageovereenkomst die partijen hebben gesloten moet worden beschouwd als eerste arbeidsovereenkomst) en betaling van de nog niet betaalde transitievergoeding. Werknemer stelt zich op het standpunt dat er inmiddels sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens werkgeefster is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De stageovereenkomst was een stage in de juridische zin van het woord en de laatste arbeidsovereenkomst die partijen hebben gesloten was er één voor bepaalde tijd.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt dat de stageovereenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. De stageovereenkomst is tussen partijen tot stand gekomen in het kader van de opleiding die werknemer volgde. De opleiding houdt in het organiseren en tot uitvoer brengen van evenementen en zijn stage moest daar dan ook op zien. Het staat vast dat werkgeefster geen evenementen organiseert, maar produceert en zij was ook in de veronderstelling dat werknemer productiemanager wilde worden en dat hij om die reden bij haar stage wilde lopen. Volgens werkgeefster heeft werknemer desondanks tijdens zijn stageperiode wel vaardigheden geleerd die van belang zijn bij het organiseren van een evenement. Uit de toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling is de kantonrechter gebleken dat werknemer van het begin af aan (veel) werk heeft verricht dat hoort bij die van een beginnend productiemanager en de tijd en aandacht die is besteed aan het bereiken van de vereiste studieresultaten heeft daarbij bij geen van partijen op de eerste plaats gestaan. Pas in het najaar 2022, dus ruim na ommekomst van de stageovereenkomst, werd duidelijk dat werknemer een eindopdracht moest doen. Weliswaar heeft werkgeefster werknemer vervolgens wel geholpen bij het organiseren van een evenement, maar de stageovereenkomst was op dat moment reeds beëindigd. Dit leidt ertoe dat niet kan worden vastgesteld dat de werkzaamheden die werknemer tijdens de stageovereenkomst heeft verricht in overwegende mate in het belang waren van de opleiding die hij volgde, zodat de stageovereenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Om die reden is werkgeefster over de periode 21 november 2021 tot en met 31 juli 2022 het minimumloon verschuldigd. Omdat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan en werkgeefster de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd (waarbij de aanzegging als opzegging dient te worden beschouwd) wordt werkgeefster veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding ter grootte van drie brutomaandsalarissen. Het verzoek tot betaling van de overuren wordt afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.