Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 3 juni 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:1641
werknemer/Havam Automotive B.V.
Werknemer (geboren 1949) is sinds 1981 in dienst van Havam Automotive. Op grond van de toepasselijke cao geldt voor werknemer een VUT-regeling (VUtech). Daarnaast neemt werknemer deel aan een vroegpensioenregeling (met kapitaaldekking) (hierna: VPtech). In de voorwaarden van VPtech staat dat het onmiddellijk ingaat zodra iemand niet langer in de branche werkzaam is en de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt. Met werknemer is op enig moment gesproken over beëindiging van de arbeidsverhouding. Werknemer heeft toen duidelijk gemaakt dat vanwege financiële verplichtingen voor hem het netto-inkomen gelijk moest blijven. Daarop heeft Havam onderzocht of het mogelijk zou zijn de werknemer een aanvulling te doen toekomen tot aan zijn gewone pensioenleeftijd. Uiteindelijk zijn partijen tot elkaar gekomen en heeft werknemer de beëindigingsovereenkomst getekend. Thans beroept werknemer zich op dwaling, stellende dat hij enkel de VUtech en niet ook de VPtech wenste aan te spreken voor zijn pensioenleeftijd. Hij vordert aanvullende vergoeding op grond van artikel 6:230 BW. Havam stelt zich op het standpunt dat werknemer beter had moeten en kunnen weten.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof is van oordeel dat werknemer terecht heeft aangevoerd dat op Havam uit oogpunt van goed werkgeverschap de verplichting rustte om afdoende informatie te verstrekken met betrekking tot een regeling als de onderhavige. Anders dan Havam meent, is onvoldoende dat werknemer zelf ook informatie kon inwinnen bij het pensioenfonds. Het ging hier immers om een beëindiging van een erg lang dienstverband en, hoewel werknemer niet onwelwillend stond tegenover een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ging het initiatief daartoe uit van Havam (vgl. HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0829 (Marks/Albert Schweitzer Ziekenhuis)). Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat Havam wist dat het niet tot uitkering komen van de VPtech voor werknemer van belang was, dan had zij daarvan uitdrukkelijk melding moeten maken. Havam heeft gesteld dat zij tijdens het gesprek op 2 maart 2012 de berekening met werknemer heeft doorgenomen. Havam heeft weliswaar gesteld dat zij de berekening heeft besproken met werknemer, maar niet duidelijk is of toen ook de onderliggende berekeningen van de VUtech en de VPtech aan werknemer zijn getoond en zijn besproken. Indien dat het geval is geweest, dan leidt dat tot het oordeel dat Havam heeft voldaan aan haar informatieplicht en dat van dwaling geen sprake is. Het betreft hier geen bevrijdend verweer van Havam, maar een stelling die werknemer aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd (dat hij niet naar behoren is geïnformeerd door Havam). Ook daarvan draagt werknemer dus de bewijslast.