Naar boven ↑

Rechtspraak

Artikel 4:6 van de Awb staat niet in de weg aan de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen, ook als geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden worden vermeld. Dit kan echter niet de weg openen naar een toetsing alsof het een oorspronkelijk besluit betrof.

Appellant wordt bij besluit van 15 februari 2012 een WAO-uitkering geweigerd, omdat hij op de eerste dag van arbeidsongeschiktheid niet verzekerd was voor de WAO. Het besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Bij brief van 21 juni 2012 verzoekt appellant opnieuw om toekenning van een WAO-uitkering. UWV stelt bij besluit van 30 augustus 2012 de aanvraag buiten behandeling. In bezwaar heroverweegt UWV het primaire besluit van 30 augustus 2012 in volle omvang, waarna het zijn standpunt dat appellant op het moment waarop hij arbeidsongeschikt werd niet voor deze wet verzekerd was, handhaaft. De rechtbank overweegt dat UWV het bezwaar van appellant ten onrechte ongegrond heeft verklaard, omdat UWV in de bezwaarfase alsnog tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van appellant is overgegaan. De rechtbank vernietigt het besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

De Raad oordeelt als volgt. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld kan het bestuursorgaan, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit. Niettemin is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijk besluit te herzien. Zoals uit het toetsingskader volgt, kan de enkele omstandigheid dat UWV de aanvraag van appellant van 21 juni 2012 in volle omvang heeft heroverwegen niet meebrengen dat de rechtbank tot inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit bevoegd was. De rechtbank had het oorspronkelijke besluit van 15 februari 2012 tot uitgangspunt moeten nemen en had zich in beginsel moeten beperken tot beantwoording van de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of UWV daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. De Raad overweegt dat appellant zijn aanvraag van 21 juni 2012 heeft gebaseerd op een aantal stukken die hij al eerder in zijn bezwaarprocedure tegen het besluit van 15 februari 2012 had ingediend, zodat deze stukken alleen al om die reden niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De uitspraak wordt door de Raad met verbetering van gronden bevestigd.