Naar boven ↑

Rechtspraak

Ten onrechte weigering inzage medische gegevens aan een professionele gemachtigde in dienst van een verzekeringsmaatschappij.

Werkgever maakt bezwaar tegen het besluit van UWV waarin is bepaald dat de WGA-uitkering van de werknemer ongewijzigd wordt voortgezet. De gemachtigde van betrokkene, mr. G. van Zon, stelt zich als gemachtigde en verzoekt om inzage in de medische stukken ten einde de gronden van het bezwaar te kunnen aanvullen. Van Zon is werkzaam bij Achmea Schadeverzekeringen N.V., Divisie Schade en Inkomen, afdeling WIA Schademanagement, in de functie van senior adviseur sociale zekerheid. Werkneemster geeft UWV geen toestemming om betrokkene inzage te geven in haar medische gegevens. Bij brief van 9 oktober 2013 weigert UWV Van Zon bijzondere toestemming te verlenen tot inzage in de medische gegevens van werkneemster als bedoeld in artikel 105 van de Wet WIA, zodat de medische stukken niet zijn toegezonden. De vraag die voorligt is of UWV terecht aan de toenmalige gemachtigde van betrokkene bijzondere toestemming voor kennisname van medische gegevens als bedoeld in artikel 105 van de Wet WIA heeft onthouden. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van enige deugdelijke grond bij UWV om de gemachtigde geen bijzondere toestemming te verlenen. UWV stelt hoger beroep in en voert daartoe hoofdzakelijk aan dat geen bijzondere toestemming wordt verleend aan professionele rechtshulpverleners in dienst van verzekeraars (anders dan rechtsbijstandsverzekeraars) op de grond dat bij (medewerkers van) verzekeraars twee rollen binnen een onderneming worden verenigd: die van gemachtigde van werkgevers en die van verzekeraar van medisch gerelateerde risico’s van werknemers. Dit brengt volgens UWV een verhoogd risico met zich mee dat gebruik van de gegevens voor andere doeleinden zou kunnen plaatsvinden.

De Raad volgt het oordeel en de overwegingen van de rechtbank dat niet is gebleken van enige deugdelijke grond om toestemming aan de (toenmalige) gemachtigde van betrokkene te weigeren. In aanvulling daarop wordt overwogen dat het door appellant gestelde verhoogde risico op het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel dan waarvoor ze zijn verstrekt, het gestelde misbruik van gegevens voor verzekeringsdoeleinden, niet geconcretiseerd noch feitelijk onderbouwd is. Appellant heeft immers nagelaten onderzoek te verrichten naar de wijze waarop de waarborgen binnen de organisatie van de gemachtigde waren vormgegeven, zodat niet is aangetoond dat er een verhoogd risico bestond op strijdig handelen met het beginsel van doelbinding van de betreffende medische gegevens. Appellant heeft dan ook niet onderbouwd dat bij de (toenmalige) gemachtigde van betrokkene een verhoogd risico bestond van oneigenlijk gebruik van de gegevens voor andere doeleinden.