Naar boven ↑

Rechtspraak

Feiten die ten grondslag liggen aan het besluit tot intrekking en terugvordering van de uitkering met terugwerkende kracht zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt door UWV.

UWV stelt vast dat appellante met ingang van 21 november 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In maart 2011 vindt een heronderzoek plaats. De door de verzekeringsarts ingeschakelde psychiater Kondakçi komt tot de conclusie dat diagnostisch primair een nagebootste stoornis overwogen moet worden. De verzekeringsarts onderschrijft de diagnose ‘nagebootste stoornis’ niet; op grond van zijn interpretatie van het gedrag van appellante komt hij tot de conclusie dat met redelijke waarschijnlijkheid sprake is van primaire en secundaire ziektewinst en neemt hij bewuste simulatie aan. Bij een nagebootste stoornis is een patiënt zich bewust van het feit dat hij/zij een stoornis nabootst maar niet van zijn motieven om dit te doen. Bij simulatie is de betrokkene zich wel bewust van de motieven om ziekte voor te wenden. In dat geval is volgens de opvatting van de verzekeringsarts sprake van een externe drijfveer, zoals ziektewinst. Bij besluit van 23 december 2011 trekt UWV de WIA-uitkering vanaf 20 november 2007 in. In bezwaar en beroep voert appellante aan dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek en een onvoldoende draagkrachtige motivering van de besluiten.

De Raad komt tot de volgende beoordeling. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:2844) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Denk aan gevallen waarin het toekennen en/of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene. Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op UWV de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop UWV het bestreden besluit doet steunen, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken (zie ook ECLI:NL:CRVB:2015:1295). UWV legt ten grondslag aan zijn besluit tot intrekking en terugvordering dat appellante vanaf 20 november 2007 in staat was loonvormende arbeid te verrichten en dat de presentatie van haar klachten destijds op het spreekuur niet waarheidsgetrouw was, in verband waarmee appellante het verwijt treft dat haar ten onrechte een uitkering is verstrekt als gevolg van schending van de in artikel 27 van de Wet WIA neergelegde inlichtingenverplichting. De Raad oordeelt dat op grond van alle beschikbare gegevens onvoldoende door UWV aannemelijk is gemaakt dat voor appellante op 21 november 2007 minder beperkingen bestonden dan waarvan UWV bij de eerdere beoordeling was uitgegaan. Eveneens is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat appellante de onderzoekende artsen bewust heeft misleid door een ernstige psychiatrische ziekte voor te wenden. In dat verband wordt overwogen dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 6 december 2011 het dilemma heeft besproken dat zich bij de beoordeling van de aanspraak op uitkering van appellante voordoet. Enerzijds is volgens de verzekeringsarts sprake van simulatie van forse stoornissen/beperkingen en werkt appellante niet mee aan de medische beoordelingen. Anderzijds is het niet zeker welke de beweegredenen zijn van appellante voor dit gedrag. Het is onduidelijk of het gedrag haar verweten kan worden. Niet valt in te zien dat de verzekeringsarts – in afwijking van de door hem geraadpleegde deskundige – tot de conclusie komt dat sprake is van verwijtbare simulatie. Naar aanleiding van de conclusie van Kondakçi had het op de weg van de verzekeringsarts gelegen om de eventuele onduidelijkheid over de aanwezigheid van een externe drijfveer aan die deskundige voor te leggen. Door zonder raadplegen van Kondakçi te komen tot de van Kondakçi afwijkende conclusie dat in 2007 sprake is geweest van simulatie heeft UWV zijn standpunt onvoldoende gemotiveerd. Het hoger beroep slaagt.