Rechtspraak
UWV heeft appellant met ingang van 24 oktober 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Ten behoeve van de re-integratie van appellant is een re-integratieplan opgesteld. Op grond van artikel 45, eerste lid, van de ZW weigert UWV het ziekengeld voor 50% over de periode van 11 februari tot en met 10 juni 2013 wegens het niet-nakomen van een hem op grond van artikel 29g opgelegde verplichting. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden. Na advies te hebben ingewonnen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaart UWV bij besluit van 6 juni 2013 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 februari 2013 gegrond. Het besluit van 11 februari 2013 is ingetrokken en aan appellant zijn de kosten vergoed die hij in de bezwaarprocedure heeft gemaakt. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen bij besluit van 18 april 2013. Het bezwaar en beroep tegen dit besluit worden ongegrond verklaard.
De Raad oordeelt als volgt. Het bestreden besluit betreft een zelfstandig schadebesluit, te weten de weigering van UWV appellant de schade te vergoeden die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het besluit van 11 februari 2013 tot het opleggen van een maatregel. Bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit wordt aansluiting gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Dat brengt met zich dat voor schadevergoeding slechts plaats kan zijn indien sprake is van een onrechtmatig besluit. In gevallen waarin een besluit na bezwaar wordt ingetrokken, geldt niet zonder meer dat het ingetrokken besluit onrechtmatig is. Of sprake is van een onrechtmatig besluit hangt af van de redenen die tot intrekking hebben geleid en van de omstandigheden waaronder dat besluit tot stand is gekomen (zie het arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2087). Met de door UWV overgenomen conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat het niet helemaal duidelijk is of van appellant verwacht mocht worden dat hij zich aan de afspraken hield, is in feite in twijfel getrokken of appellant ten tijde van het niet-nakomen van de opgelegde verplichting van die niet-nakoming een verwijt kon worden gemaakt. Gelet daarop had UWV, achteraf bezien, niet tot het opleggen van een maatregel mogen overgaan. Het besluit van 11 februari 2013 moet daarom als onrechtmatig worden aangemerkt. Op grond van de geconstateerde onrechtmatigheid is UWV gehouden om appellant de geleden schade te vergoeden. Daarvoor is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Voorts komen slechts die schadeposten voor vergoeding in aanmerking, die in zodanig verband staan met het onrechtmatige besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (causaal verband). Zie de uitspraak van de Raad van 28 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0611. De door appellante gestelde schadeposten komen om verschillende redenen niet in aanmerking voor het toekennen van een schadevergoeding.