Rechtspraak
Bij besluit van 24 februari 2014 is appellant per 25 februari 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een dagloon van € 19,68. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat het dagloon volgens hem te laag is vastgesteld. Op grond van artikel 15 lid 2 Dagloonbesluit wordt onder loon mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar, maar niet tevens inbaar is geworden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van loon dat in het refertejaar vorderbaar, maar niet tevens inbaar is geworden. Appellant meent dat het dagloon moet worden gebaseerd op een fulltime salaris omdat appellant werkzaam was in een fulltime functie. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard.
In hoger beroep voert appellant aan dat hij met het feit dat hij met werkgeefster had afgesproken dat het achterstallige loon tot een bedrag van € 29.437 bruto in de maanden januari 2012 en februari 2012 alsnog zou worden uitbetaald, heeft aangetoond dat het nog vorderbare loon niet tevens inbaar was. Deze afspraak is werkgeefster niet nagekomen. Het was niet zinvol om een gerechtelijke procedure te beginnen tegen werkgeefster, aangezien de bedrijfsactiviteiten inmiddels per 1 maart 2012 waren beëindigd en de bv een lege huls was geworden. Het in privé aanspreken van de directeur-grootaandeelhouder was niet zinvol omdat deze in een schuldsaneringstraject zat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Voor toepassing van artikel 15 lid 2 van het Dagloonbesluit is onder meer vereist dat het fulltime salaris in het refertejaar ondanks vordering in dat jaar niet of niet geheel inbaar is gebleken. Zoals dat ook al gold onder de werking van het tot 1 juni 2013 geldende Besluit (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:2081) is het aan de werknemer om aan te tonen dat hij op niet mis te verstane wijze de werkgever in het refertejaar heeft gemaand het (nog) vorderbare loon uit te keren. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant dit niet heeft aangetoond. Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellant werkgeefster tijdens het refertejaar, dat in het geval van appellant loopt van 1 februari 2011 tot en met 31 januari 2012, op niet mis te verstane wijze heeft gemaand om het fulltime salaris te betalen. Het hoger beroep slaagt niet.